Gebaren: van verbod naar herintroductie
MK: ‘Die keuze tussen gebaren of gesproken taal raakt volgens mij de tweede historische lijn die je noemde.’
MB: ‘Klopt. Al in 1880 werd tijdens een gezaghebbend internationaal dovencongres besloten dat dove kinderen geen gebaren meer mochten leren. Alleen gesproken taal en liplezen waren nog toegestaan. Deze “orale methode” zou hun kansen in de maatschappij vergroten, dachten deskundigen. Wereldwijd gingen dovenscholen, begeleiders en wetenschappers mee in dit besluit. Ook VHZ deed dat: in de beginjaren verschenen nauwelijks publicaties over gebaren.’
Alleen gesproken taal en liplezen waren nog toegestaan
MK: ‘Wanneer veranderde dit?’
MB: ‘In de jaren ’60 nam de kritiek op de orale methode toe. Dove mensen moesten zich uiterst inspannen om volwaardig mee te draaien in de maatschappij. Met alleen liplezen lukte dat nauwelijks. Bovendien: waarom zouden alleen doven zich moeten aanpassen? Waarom paste de horende wereld zich niet ook aan hén aan?’
MK: ‘Een oproep tot realisme én wederkerigheid.’
MB: ‘En tot inzicht in de gevolgen. Want dove kinderen kunnen al heel jong leren gebaren, maar gesproken taal leren lukt óf pas later óf niet. Als je gebaren ontmoedigt, lopen kinderen dus al vroeg een taalachterstand op. Daardoor kan hun cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling levenslang achterblijven. En dat vergroot weer het risico op psychische klachten, sociaal isolement en uitval op school of werk. De zorgen over dit soort gevolgen groeiden. Zoals men ook bezorgd constateerde dat dove kinderen en volwassenen moeite bleven houden met het lezen van geschreven taal.’
Vanaf 1980 werd Totale Communicatie de nieuwe norm in het dovenonderwijs en de vroegbegeleiding
MK: ‘Wat veranderde in de praktijk?’
MB: ‘Vanaf 1980 werd Totale Communicatie de nieuwe norm in het dovenonderwijs en de vroegbegeleiding. Dat betekent dat men alles mocht inzetten om taalontwikkeling te stimuleren: gesproken taal, liplezen, pictogrammen, lichaamstaal én gebaren. Meestal ging het om natuurlijke gebaren, zoals wijzen, en om Nederlands met Gebaren (NmG), waarbij gebaren de zinsbouw volgden van het gesproken Nederlands. Voor het gebruik van een volwaardige gebarentaal – met eigen regels en opbouw – was geen ruimte. Dat zou nog jaren duren.’