Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
NmG of natuurlijke gebaren?
Deel dit artikel

NmG of natuurlijke gebaren?

Het gebruik van gebaren in de behandeling van jonge kinderen met (een vermoeden van) TOS

13 januari 2025 - Leestijd 10 - 15 minuten

Zowel uit de literatuur als vanuit het bevragen van professionals blijkt dat kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) baat kunnen hebben bij het inzetten van gebaren in de behandeling. In dit artikel gaan we in op de effecten van het gebruik van gebaren op de taalontwikkeling van jonge kinderen met (een vermoeden van) TOS op een behandelgroep. Hierbij vergeleken we de vooruitgang in taalvaardigheid (taaltesten en spontane taaluitingen) van kinderen die Nederlands met Gebaren (NmG) aangeboden kregen (n=15) met die van kinderen die natuurlijke gebaren aangeboden kregen (n=15).

page.header_image.alt

Inleiding

Inleiding

Jonge kinderen met TOS hebben moeite met het produceren van taal en soms ook met het begrijpen van taal. Dat heeft invloed op hoe goed zij mee kunnen doen in de dagelijkse communicatie. Zij zijn vaak onvoldoende taalvaardig om verbaal duidelijk te maken wat zij bedoelen. Een deel van de kinderen met TOS krijgt vroegbehandeling vanuit specialistische zorg of speciaal onderwijs vanuit instellingen voor auditieve/communicatieve beperkingen. Binnen deze vormen van zorg en onderwijs worden vaak gebaren ingezet om de gesproken taal te ondersteunen.

Doel is om daarmee het taalbegrip en de taalproductie te faciliteren en stimuleren. Door informatie zowel verbaal als visueel aan te bieden kan informatie mogelijk beter verwerkt, opgeslagen en makkelijker opgeroepen worden [1]. Vanuit de wetenschappelijke literatuur is er evidentie dat ondersteunende gebaren kinderen met TOS kunnen helpen bij het leren van nieuwe woorden [2, 3, 4] of om zichzelf duidelijk te maken [5, 6].

Doel is om het taalbegrip en de taalproductie te faciliteren en stimuleren

Taal kan worden ondersteund met natuurlijke gebaren (ook wel gestures). Dat zijn hand- of lichaamsbewegingen die men van nature maakt om betekenis uit te drukken en waarvan de betekenis voor de ander direct duidelijk is. Voorbeelden zijn: wijzen naar voorwerpen, personen of plaatjes (ook wel deictische gebaren), het pellen van een denkbeeldige banaan om banaan aan te duiden (iconische gebaren waarbij de betekenis direct af te leiden is uit het gebaar) of gebaren als een vinger op de lippen leggen als je wilt dat kinderen zachtjes doen (ook wel conventionele gebaren).

In de zorg en het onderwijs voor kinderen met TOS wordt vaak Nederlands met Gebaren (NmG) ingezet waarbij het gesproken Nederlands ondersteund wordt met gebaren uit de Nederlandse Gebarentaal (NGT) [7]. Dat zijn enerzijds natuurlijke gebaren, maar anderzijds ook gebaren waarbij de betekenis niet direct duidelijk is uit de vorm van het gebaar. Bijvoorbeeld arbitraire gebaren (zoals MOEDER) en iconische gebaren met een impliciete relatie tussen de betekenis van het woord en de vorm van het gebaar (zoals KOFFIE).

Soms worden er ook grammaticale elementen uit de NGT gebruikt binnen NmG. Bijvoorbeeld (onderdelen van) gebaren om aan te duiden waar iets zich bevindt of welke vorm iets heeft (1). NmG volgt altijd de woordvolgorde van het gesproken Nederlands, in tegenstelling tot NGT.

Professionals die werkzaam zijn in de specialistische zorg en het speciaal onderwijs voor kinderen met TOS worden doorgaans opgeleid om NmG te kunnen gebruiken. Vanuit verschillende onderzoeken blijkt dat professionals positieve effecten zien van de inzet van NmG bij kinderen met TOS, vooral bij kinderen met spraakproductieproblemen of een lager taalbegripsniveau [8, 9].

Op basis van de wetenschappelijke literatuur is echter niet duidelijk of de inzet van NmG van meerwaarde is ten opzichte van het gebruik van natuurlijke gebaren. Veel van de studies naar effecten van gebarenaanbod bij kinderen met TOS gaan namelijk over effecten van natuurlijke gebaren of maken een vergelijking tussen wel of geen gebarenaanbod [2, 10, 11]. Verder toonden Vogt en Kauschke aan dat iconische gebaren meer effect hebben op het woordleren van kinderen met TOS dan gebaren die alleen bedoeld zijn om de aandacht te trekken [3]. De invloed van NmG ten opzichte van natuurlijke gebaren is nog niet onderzocht.

Op basis van de wetenschappelijke literatuur is niet duidelijk of de inzet van NmG van meerwaarde is ten opzichte van het gebruik van natuurlijke gebaren

Bij de NSDSK is de afgelopen jaren een kleinschalig onderzoek gedaan naar het effect van NmG ten opzichte van natuurlijke gebaren op de (talige) ontwikkeling van kinderen met TOS in een behandelgroep. De onderzoeksvraag was: 'Hoe verloopt de taalontwikkeling van kinderen met (een vermoeden van) TOS in een behandelgroep waar Nederlands wordt ondersteund met gebaren (NmG) in vergelijking tot een behandelgroep met ondersteuning van natuurlijke gebaren?’

Daarbij hebben we gekeken naar de spontane uitingen en (natuurlijke) gebaren van een kind bij start op de behandelgroep en drie maanden later. Daarnaast keken we naar de vooruitgang op taaltesten van een kind in de gehele behandelperiode.

(1) Bij de NSDSK worden alle medewerkers geschoold in het gebruik van NmG. Omdat er ook grammaticale elementen worden ingezet, noemen we de NmG-versie die we toepassen NmG+. De + staat voor het gebruiken van grammaticale elementen in het NmG aanbod, zoals lokalisatie of classifiers. 

Aanbod van natuurlijke gebaren in de TOS-behandelgroep

Bij de NSDSK opende in 2016 een nieuwe behandelgroep waar vanaf het begin alleen natuurlijke gebaren werden ingezet in plaats van NmG. De medewerkers van deze groep waren wel al bekend met NmG. Een gebarendocent heeft de medewerkers geschoold in het op andere manieren visueel ondersteunen van de gesproken taal. De medewerkers van de behandelgroep ondersteunden hun taal zoveel mogelijk visueel met bijvoorbeeld wijzen, concrete voorwerpen of picto’s, conventionele gebaren, iconische gebaren en mimiek. Zij kregen de instructie om alleen gebaren te gebruiken die je van nature begrijpt of zou maken. Verder was het behandelaanbod hetzelfde als op andere behandelgroepen van de NSDSK waar NmG wordt ingezet. De werkwijze van de TOS-behandelgroepen staat beschreven in de methodiek TOS [12]. Tegenwoordig wordt op alle TOS-behandelgroepen van de NSDSK NmG ingezet.

Ervaringen

Pedagogisch begeleiders waren over het algemeen positief over het inzetten van natuurlijke gebaren. Zij gaven bijvoorbeeld aan dat ze met natuurlijke gebaren ook veel konden ondersteunen en creatiever werden in het visueel ondersteunen van taal. Denk hierbij aan het vaker gebruiken van picto's, foto's of concrete materialen. Ook gebruikten zij nóg bewuster hun mimiek en lichaamstaal dan bij aanbod van NmG.

Gaan kinderen meer vooruit met NmG dan met natuurlijke gebaren?

Gaan kinderen meer vooruit met NmG dan met natuurlijke gebaren?

Het onderzoek laat zien dat kinderen met (een vermoeden van) TOS in de hele behandelperiode significant vooruitgaan op alle taalmaten. Voor taalbegrip, woordbegrip en zinsproductie zien we geen verschil in vooruitgang tussen kinderen op een behandelgroep waar natuurlijke gebaren worden ingezet en een behandelgroep waar NmG wordt aangeboden.

Op woordproductie laten de kinderen op een behandelgroep met NmG echter wel meer vooruitgang zien dan kinderen op de behandelgroep met natuurlijke gebaren. Het zou daarom kunnen dat NmG op langere termijn effect heeft op het woordleren. 

Het onderzoek laat zien dat kinderen met (een vermoeden van) TOS in de hele behandelperiode significant vooruitgaan op alle taalmaten

In spontane uitingen en gebaren van de kinderen zien we geen significante vooruitgang na 3 maanden. Er is hierbij ook geen verschil tussen kinderen die NmG of natuurlijke gebaren aangeboden kregen. We kunnen hieruit concluderen dat er in deze kleine steekproef op de korte termijn geen effect lijkt te zijn van het gebruik van NmG versus natuurlijke gebaren. Gezien het lage aantal kinderen in dit onderzoek moet dit echter met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

Methode (participanten)

Methode

Participanten

Het onderzoek vond plaats op drie behandelgroepen van de NSDSK. Op twee behandelgroepen werd NmG ingezet en op één behandelgroep natuurlijke gebaren. In totaal gaven 63 ouders toestemming voor deelname. Helaas ontbraken van veel deelnemende kinderen onderzoeksgegevens, veelal omdat zij eerder uitstroomden van de behandelgroep of ziek waren tijdens de opnames. Uiteindelijk waren er 42 kinderen met filmopnames op twee momenten. Dat waren 15 kinderen uit de groep met natuurlijke gebaren en 27 kinderen uit de groep met NmG. De 15 kinderen die natuurlijke gebaren kregen aangeboden zijn op basis van scores op de taaltesten gematcht met 15 kinderen uit de groep kinderen met NmG.

Zo kwamen we in totaal op 30 participanten met (een vermoeden van) TOS. De twee groepen waren door het matchen vergelijkbaar in scores op de taaltesten en daarnaast in niet-verbaal IQ, geslacht en leeftijd bij start van de groep. T-testen toonden geen significante verschillen aan op deze variabelen. In de groep met natuurlijke gebaren zaten wel iets meer meertalige kinderen en meer kinderen van hoogopgeleide ouders. Kinderen bezochten gemiddeld 11 maanden de behandelgroep (de spreiding was 6-19 maanden) en er was geen verschil in behandelduur tussen beide groepen.

In tabel 1 staat een overzicht van de kenmerken van de deelnemende kinderen.

Tabel 1. Overzicht en kenmerken van de participanten bij start van de behandelgroep

Sluit

Methode (procedure)

Procedure

Om inzicht te krijgen in de effecten van het gebruik van NmG op het taalgebruik van kinderen werden filmopnamen gemaakt. Elk kind dat deelnam aan het onderzoek werd gefilmd tijdens twee groepsactiviteiten: de start van de dag in de kring en het fruit eten. De opnames werden gemaakt bij de start op de behandelgroep en na 3 maanden op de groep. Aanvankelijk was er ook nog een derde meetmoment na 6 maanden op de groep en werden er ook opnames gemaakt van een individueel spelmoment tussen een pedagogisch begeleider en een kind. Het derde meetmoment bleek bij veel kinderen incompleet en de (spel)activiteiten en het taalaanbod in deze opnames bleken te divers om deze opnames met elkaar te kunnen vergelijken. Daarom is ervoor gekozen alleen de eerste twee metingen en de opnamen van de groepsactiviteiten mee te nemen binnen dit onderzoek.

Van elke video-opname van een groepsactiviteit werden 5 minuten getranscribeerd met behulp van het transcriptieprogramma CLAN, om inzicht te krijgen in de uitingen van de kinderen. De transcriptie werd op een vast moment gestart: na het handen schudden in de kring of na het uitdelen van de fruitbakjes. Hierbij werden zowel gesproken taal als de (natuurlijke) gebaren van een kind genoteerd. Tijdens het transcriberen werd gebruik gemaakt van een uitgebreide handleiding, een trainingsfase en het nakijken van elkaars transcripten.

Elk kind werd gefilmd tijdens twee groepsactiviteiten: de start van de dag in de kring en het fruit eten

Er vond daarnaast veel overleg plaats om te zorgen dat er op dezelfde manier getranscribeerd werd. Uitingsgrenzen werden bepaald op basis van de persoonsvorm (een nieuwe persoonsvorm = nieuwe uiting). Betekenisloze elementen zoals hé, wow, eh werden niet meegenomen in de analyse. De transcripten leverden informatie op over het aantal gesproken woorden, het aantal gebaren (natuurlijke gebaren + NGT-gebaren), het aantal uitingen, de uitingslengte (in woorden) en de diversiteit van de gesproken woorden en gebaren van de kinderen.

Diversiteit werd berekend door het aantal verschillende woorden/gebaren te delen door het totale aantal gebruikte woorden/gebaren. Dit leidde tot een score tussen 0 en 1 waarbij een hogere score meer diversiteit in het woord- of gebarengebruik aanduidt. Er werd een gemiddelde score op alle variabelen berekend voor het kring- en fruitmoment samen. Een aparte analyse van deze momenten leverde dezelfde resultaten op.

Om meer inzicht te krijgen in mogelijke effecten van NmG en natuurlijke gebaren op de taalontwikkeling van kinderen op langere termijn, werden de begin- en eindmeting van de gestandaardiseerde taaltesten op de behandelgroep vergeleken. Dit zijn de scores voor woordbegrip (Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL, WBQ), taalbegrip (Schlichting Test voor Taalbegrip, TBQ), woordproductie (Schlichting Test voor Taalproductie Woordontwikkeling, WQ) en zinsproductie (Schlichting Test voor Taalproductie Zinsontwikkeling, ZQ).

De cognitieve vaardigheden van de kinderen werden in kaart gebracht met de niet-verbale IQ-test SON-R 2-8 of SON-R 2½ -7. De scores op deze genormeerde taal- en cognitieve testen worden weergegeven als Q-score met een gemiddelde van 100 en een standaarddeviatie van 15. In figuur 1 is een overzicht te zien van de meetmomenten en meetinstrumenten.

Figuur 1. Een overzicht van de drie meetmomenten en gebruikte meetinstrumenten

Figuur 1. Een overzicht van de drie meetmomenten en gebruikte meetinstrumenten

Methode (statistische analyses)

Statistische analyses

We hebben geanalyseerd of er vooruitgang was in spontane uitingen, gebaren en de taalscores van de kinderen. Vervolgens hebben we geanalyseerd of er hierbij een verschil was tussen kinderen op een behandelgroep met aanbod van NmG en kinderen op een behandelgroep met natuurlijke gebaren als aanbod.

We hebben geanalyseerd of er vooruitgang was in spontane uitingen, gebaren en de taalscores van de kinderen

De spontane uitingen en gebaren van de kinderen waren niet normaal verdeeld. Daarom werden voor deze data non-parametrische Mann Whitney U-testen gebruikt. Dit gold ook voor de scores op de genormeerde woordbegriptaak. Het taalbegrip, woordbegrip en de zinsproductie van de kinderen op de genormeerde taaltesten waren normaal verdeeld. Voor deze data werden repeated-measures ANOVA’s gebruikt.

Resultaten

Resultaten

Als eerste analyseerden we hoeveel gesproken taal en gebaren kinderen gebruikten in de filmmomenten bij start op de behandelgroep en na 3 maanden. De scores van de groep kinderen met NmG-aanbod en de groep kinderen met natuurlijke gebaren in de filmmomenten zijn weergegeven in figuren 2 en 3. Dat zijn het aantal gesproken woorden, het aantal gesproken uitingen, en het aantal gebaren en de gemiddelde gesproken uitingslengte, gesproken woorddiversiteit en diversiteit gebaren.

De scores laten zien dat er veel variatie was tussen de kinderen en dat kinderen over het algemeen nog weinig taal en gebaren inzetten en dat de uitingen nog kort zijn (gemiddeld iets meer dan een woord). Uit de filmopnames bleek dat de gebaren die zij gebruikten op beide momenten voornamelijk natuurlijke gebaren waren, zoals wijzen naar personen of dingen in de ruimte. Dit gold ook voor de kinderen uit de NmG-groep.

Figuur 2. Weergave van het aantal gesproken woorden, uitingen en (natuurlijke) gebaren van kinderen bij start op de behandelgroep en na 3 maanden, uitgesplitst per groep

 

Sluit

Figuur 3. Weergave van de gemiddelde gesproken uitingslengte, gesproken woorddiversiteit en diversiteit in gebaren van kinderen bij start op de behandelgroep en na 3 maanden, uitgesplitst per groep

Sluit

Resultaten (vervolg)

Bij het analyseren van de gesproken taal en de gebaren uit de filmopnames vonden we geen significant effect van tijd. Er was tussen start op de groep en 3 maanden later geen significante vooruitgang in het aantal uitingen, woorden en gebaren, en in de lengte van de uitingen en de diversiteit van woorden en gebaren van de kinderen. Tussen beide groepen zagen we ook geen verschil in vooruitgang.

De woordproductie nam significant toe bij aanbod van NmG in vergelijking met aanbod van natuurlijke gebaren

Daarnaast hebben we onderzocht of kinderen met een aanbod van NmG meer vooruitgang lieten zien in hun taalvaardigheid, gemeten met genormeerde taaltesten, dan kinderen met aanbod van natuurlijke gebaren.

Figuur 4 toont een overzicht van de taalscores van de kinderen bij start en einde van de behandelgroep. Hierbij zijn alleen de scores van kinderen meegenomen waarvan op beide momenten een taalscore bekend was. Kinderen lieten significante vooruitgang zien op alle taalmaten. Bij taalbegrip, woordbegrip en zinsproductie was er geen verschil in vooruitgang tussen de behandelgroepen met NmG en natuurlijke gebaren. De woordproductie nam echter wel significant meer toe bij aanbod van NmG in vergelijking met aanbod van natuurlijke gebaren (p = .03).

Figuur 4. Weergave van scores van kinderen op genormeerde taaltesten bij de start op de behandelgroep en aan het eind van de behandelgroep, uitgesplitst per groep

Sluit

Discussie

Discussie

In de spontane taal en gebareninzet van jonge kinderen met TOS kon geen verschil worden gevonden tussen kinderen die NmG op de behandelgroep aangeboden kregen en kinderen die natuurlijke gebaren op de behandelgroep aangeboden kregen. Kinderen spraken na een periode van 3 maanden niet meer, gevarieerder of in langere zinnen wanneer zij NmG aangeboden hebben gekregen dan wanneer er natuurlijke gebaren zijn ingezet. Ze gebruikten ook niet meer of meer verschillende gebaren.

In beide groepen waren de gebaren die werden ingezet door kinderen zelf voornamelijk natuurlijk van aard. Dat komt overeen met de resultaten van een eerdere kleinschalige studie van Wijkamp en collega’s, waarbij kinderen na zes maanden NmG-aanbod weinig NmG-gebaren gebruikten, maar wel meer natuurlijke gebaren [5].    

In beide groepen waren de gebaren die werden ingezet door kinderen zelf voornamelijk natuurlijk van aard

We kunnen hieruit niet concluderen dat het aanbieden van NmG geen effect heeft. Mogelijk zijn effecten op de taalvaardigheid of de gebareninzet van het kind pas meetbaar na een langere periode of zichtbaar in aspecten die in dit onderzoek niet zijn meegenomen (zoals de informatieverwerking of de communicatieve participatie).

De analyses van de taalscores van de kinderen lieten zien dat er in de gehele behandelperiode meer vooruitgang is in woordproductie in de groep kinderen met NmG-aanbod dan in de groep met aanbod van natuurlijke gebaren. Mogelijk heeft het inzetten van NmG daarom een gunstiger effect op de woordproductie op langere termijn dan het gebruik van natuurlijke gebaren. Ook vanuit de literatuur is bekend dat het gebruik van (iconische) gebaren het woordleren kan ondersteunen [2, 3, 4]. Het blijft echter de vraag welke mechanismen hierbij een rol spelen, voor welk type kinderen dit helpend is en hoe het gebarenaanbod het beste kan worden vormgegeven. Toekomstig onderzoek zou zich op deze vragen kunnen richten.

Naast de korte onderzoeksperiode zijn er andere factoren in de onderzoeksopzet die een rol kunnen hebben gespeeld in de uitkomsten van dit onderzoek. Dit onderzoek gaat over de spontante taal en gebareninzet in routinematige groepsmomenten. Die momenten zijn misschien niet het meest representatief voor de taalvaardigheid en gebareninzet van een kind. In dit onderzoek werden ook individuele spelmomenten gefilmd, die in dit onderzoek niet zijn meegenomen omdat ze te verschillend waren opgezet (grote variatie in gebruikt speelgoed en spelactiviteiten).

Mogelijk hebben meertaligheid en opleidingsniveau van ouders invloed op de resultaten

Na het bekijken van deze opnames leek het erop dat kinderen in individuele momenten wel meer uitingen, woorden en gebaren laten zien. Vervolgonderzoek zou daarom ook moeten kijken naar de inzet tijdens één op één interactie. Daarbij is het goed om te zorgen voor goede vergelijkbaarheid, bijvoorbeeld door te filmen tijdens vergelijkbare activiteiten, met vergelijkbaar speelgoed en een vergelijkbare opstelling. Daarnaast is het wellicht raadzaam om naast spontane taal en gebaren ook gericht woorden en gebaren uit te lokken. En om naast de gesproken taalvaardigheid en gebareninzet ook te kijken naar de gerichtheid van het kind op het taalaanbod en het begrijpen ervan [9].

Tot slot waren er kleine verschillen in de twee onderzoeksgroepen in meertaligheid en opleidingsniveau van ouders die mogelijk invloed hebben op de resultaten. In toekomstige studies is het raadzaam om een grotere groep participanten te includeren om deze factoren mee te kunnen nemen.

Het onderzoek laat zien dat er grote variatie is tussen jonge kinderen met TOS in hoe zij spreken en gebaren inzetten. In vervolgonderzoek zouden daarom kinderen met zichzelf vergeleken kunnen worden, in plaats van groepsgemiddelden te vergelijken. Professionals gaven in een eerdere studie aan dat NmG wellicht niet voor alle kinderen met TOS effect heeft, maar voor bepaalde kinderen veel ondersteuning lijkt te bieden. Zo kunnen gebaren kinderen met spraakproductieproblemen helpen om zich te uiten, en kinderen met een laag taalbegrip helpen om taal te begrijpen.

Het is dus misschien niet zozeer de vraag óf gebaren werken maar bij welk (type) kinderen gebaren werken, en welke gebaren werken. Toekomstig onderzoek zou zich op deze vragen kunnen richten, maar de ervaring leert dat het opzetten van een onderzoek hiernaar wel een uitdaging is omdat gebaren zo geïntegreerd zijn in de zorg en het onderwijs voor kinderen met TOS.

Ten slotte speelt het aanbod van gebaren buiten de behandelgroep natuurlijk ook een rol. Als ouders of de kinderopvang een NmG-cursus hebben gevolgd en gebaren thuis of op de opvang aanbieden zal dit mogelijk invloed hebben op het gebarengebruik en uiteindelijk de taalvaardigheid van het kind. In het huidige onderzoek hadden 6 ouders bijeenkomsten van de gebarencursus gevolgd. In onze resultaten lijkt dit niet de verklarende factor voor de gebareninzet of groei in woordproductie  van het kind. Voor vervolgonderzoek is het raadzaam om ook te kijken of en hoe ouders gebaren gebruiken in de communicatie met hun kind.

Dit onderzoek biedt wel veel aanknopingspunten voor vervolgonderzoek

Dit kleinschalige onderzoek toont aan dat kinderen zowel met een aanbod van natuurlijke gebaren als een aanbod van NmG op de langere termijn vooruitgang laten zien in hun taalvaardigheid. Mogelijk leidt aanbod van NmG tot meer vooruitgang in de woordproductie van kinderen met TOS. Het effect van aanbod van NmG ten opzichte van natuurlijke gebaren is moeilijk aan te tonen in deze studie, aangezien de onderzoeksgroep klein was en kinderen nog weinig gesproken taal uitten en weinig gebaren maakten.

Dit onderzoek biedt wel veel aanknopingspunten voor vervolgonderzoek. Dat het inzetten van gebaren voor kinderen met TOS ondersteuning kan bieden voor de taalverwerving, staat niet ter discussie [3, 6]. Het blijft echter de vraag hoe het gebarenaanbod er precies uit moet zien en voor welke kinderen het de meeste ondersteuning biedt.

Dankwoord

Dankwoord

We zijn veel dank verschuldigd aan alle ouders en hun kinderen voor hun deelname aan het project. Daarnaast bedanken we de professionals van de behandelgroepen (in het speciaal Nathan Blijenberg, Isabel Zwaag, Leanne Everwijn, Esmée Biel en Pauline Bakker) voor hun medewerking. Sanne Peet, Eva de Boer Manouk van Kerkhof, Angela Stevens, Marijne Timmer, Romy Smit, Lisanne Schmeitz en Charlie Schmaal willen we graag bedanken voor het transcriberen van de filmopnames. Gebarendocent Debby Jesterhoudt willen we bedanken voor het meekijken met de codering van de gebaren. Ten slotte bedanken we Karin Wiefferink en Maaike Diender, die het onderzoeksproject hebben opgezet.

Literatuuroverzicht

[1] Paivio, A. & Clark, J.M. (2006). Dual coding theory and education, Pathways to literacy achievement for high poverty children, 1, 149-210.

[2] Van Berkel-Van Hoof, L., Hermans, D., Knoors, H., & Verhoeven, L. (2019). Effects of signs on word learning by children with developmental language Disorder. Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 62(6), 1798-1812. https://doi.org/10.1044/2019_jslhr-l-18-0275

[3] Vogt, S., & Kauschke, C. (2017). Observing iconic gestures enhances word learning in typically developing children and children with specific language impairment. Journal of Child Language, 44(6), 1458-1484. https://doi.org/10.1017/s0305000916000647

[4] Van der Heijden, L. (2020). The use of gestures in Children with Developmental Language Disorder: A Systematic Review, unpublished term paper, Radboud University.

[5] Wijkamp, I. M, Gerritsen, B., Bonder, F., Haisma H. & van der Schans, C. (2010). Sign-supported Dutch in children with severe speech and language impairments: A multiple case study. Child Language Teaching and Therapy, 26(3), 273-286.

[6] Blake, J., Myszczyszyn, D., Jokel, A., & Bebiroglu, N. (2008). Gestures accompanying speech in specifically language-impaired children and their timing with speech. First Language, 28(2), 237-253. https://doi.org/10.1177/0142723707087583

[7] Terpstra, A., & Schermer, T. (2006). Wat is NmG en waarom gebruik je het? Van Horen Zeggen, 2 (februari). http://www.audcom.nl/vhz/artikelen/2006/2006-1-artikel.pdf

[8] Gerritsen, B., & Wijkamp, I. (2004). Gebaren bij jonge kinderen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden. Van Horen Zeggen, 45(1), 13-18.

[9] Wiefferink, K., Diender, M., Wijs, M., & Vermeij, B. (2015). Het gebruik van gebaren bij jonge kinderen met TOS.Van Horen zeggen, 88(4), 18-20.

[10] Kouwenberg, M., Slofstra-Bremer, C. & Weerdenburg, M., van (2007). Gestures en gebaren bij specifieke taalontwikkelingsstoornissen: een overzicht van de literatuur. Stem-, Spraak- en Taalpathologie, 16(2), 69-87.

[11] Botting, N., Riches, N., Gaynor, M., & Morgan, G. (2010). Gesture production and comprehension in children with specific language impairment. British Journal of Developmental Psychology, 28(1), 51–69. https://doi.org/10.1348/026151009x482642

[12] Wiefferink, K. (2021). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving ‘Methodiek TOS’. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gedownload van www.nji.nl/jeugdinterventies.