Een beknopte samenvatting
Het boek bestaat uit vier delen, en elk deel heeft meerdere hoofdstukken. Het eerste deel is de socio-historische achtergrond, waarin ik inga op o.a. het ontstaan van NGT, de geschiedenis van de dovenscholen in Nederland, karakteristieken van de Nederlandse gebarentaalgemeenschap, en culturele kenmerken van deze gemeenschap. Ook wordt kort de wettelijke en maatschappelijke status van NGT besproken, en wordt aandacht besteed aan de geschiedenis van het taalwetenschappelijk onderzoek naar NGT in Nederland.
Het tweede deel gaat over de fonologie, oftewel het “klanksysteem” van NGT. Zoals woorden worden opgedeeld in klanken, kunnen ook gebaren worden opgedeeld in kleinere bouwstenen zoals handvorm, locatie, en beweging van een gebaar. In één van de hoofdstukken staat een overzicht van de gebruikte bouwstenen in NGT, aangezien de distributie hiervan per gebarentaal verschillend is – een handvorm met uitgestoken wijsvinger, middelvinger en pink, bijvoorbeeld, wordt slechts in enkele NGT-gebaren gebruikt, maar zou in andere gebarentalen frequenter voor kunnen komen. Een ander hoofdstuk gaat over prosodie, oftewel over hóé iets wordt gebaard in plaats van wát wordt gebaard. Dit gaat dus bijvoorbeeld over het ritme en tempo van gebaren, maar ook over intonatiepatronen die door gezichtsuitdrukkingen lichaamsbewegingen worden weergegeven.
Het derde deel betreft de morfologie, en beschrijft de structuur en vorming van gebaren in NGT. Zo is er bijvoorbeeld een hoofdstuk over samenstellingen, waarbij twee losse gebaren een nieuw gebaar vormen, en een hoofdstuk over werkwoordvervoeging. Ook is er een hoofdstuk over derivatie, waarbij een gebaar van een ander gebaar wordt afgeleid door de stam te combineren met een gebonden morfeem. Een voorbeeld hiervan is het maken van verkleinvormen: in het Nederlands kan je ‘-je’ achter ‘huis’ plakken, en dan krijg je ‘huisje’. In dit hoofdstuk heb ik beschreven dat je in NGT met een uitgestoken tong en samengeknepen ogen ook verkleinvormen van zelfstandig naamwoorden kan maken, maar dat ik dit maar beperkt terug heb gevonden in natuurlijke taaldata – vaak gebruikten gebaarders een ander manier om verkleining aan te geven, bijvoorbeeld het gebaar ‘klein’.
Het laatste deel gaat over de syntax, oftewel de structuur van zinnen. In dit deel wordt aandacht besteed aan verschillende zinstypen (zoals mededelingen en vragen) en over het verschil tussen hoofd- en bijzinnen. Ik heb bijvoorbeeld uitgebreid onderzoek gedaan naar een specifiek type bijzin, namelijk de voorwaardelijke bijzin, en de resultaten hiervan kunnen gebruiken in mijn proefschrift (zie kader).
Klik hier voor het integrale proefschrift. Of kijk onderaan dit artikel naar mijn ‘lekenpraatje’, dat ik heb gepresenteerd voorafgaand aan de verdediging van mijn proefschrift in maart 2021. Het audiobestand is door mijzelf ingesproken in het Nederlands en ik gebaar ditzelfde verhaal in de Nederlandse Gebarentaal.
Een veelgestelde vraag over het boek was de volgende: wat kan je met zo’n grammatica? Ik zet een aantal mogelijke toepassingen op een rij.