Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
VHZ homepage
Standaardisatie van de Nederlandse Gebarentaal

Standaardisatie van de Nederlandse Gebarentaal

13 maart 1998 - Leestijd 10 - 15 minuten

In dit artikel wordt het proces beschreven hoe er in Nederland vanuit meerdere regionale varianten gekomen wordt tot één Nederlandse Gebarentaal (NGT)

Header image

Bron: gebarencentrum

Inleiding

Inleiding

Binnen elke taalgemeenschap bestaan taalvarianten. Variatie kan samenhangen met de plaats waar een taaluiting gemaakt wordt. We spreken dan van geografische of regionale variatie. Variatie kan ook samenhangen met de leeftijd van de taalgebruiker. In het Nederlands gebruiken jongeren het woord 'gaaf' waar ouderen 'mooi' zouden zeggen. Een derde type variatie hangt samen met de situatie waarin een woord gebruikt wordt. In een formele situatie bijvoorbeeld kiest men voor andere woorden dan in een informele situatie. Zo verwijzen de woorden 'smoel', 'gezicht' en 'gelaat' naar hetzelfde maar worden in verschillende situaties gebruikt. Meestal heeft één van de regionale varianten de status van standaardtaal (Appel et al. 1992:9). De variant ABN is de standaardvariant voor het gesproken Nederlands; het Engels uit Oxford is de standaardvariant voor het Brits Engels. De meeste sprekers beheersen de standaardvariant minstens passief, dat wil zeggen zij begrijpen deze variant als deze gesproken wordt. Veel sprekers kunnen ook een variant dicht bij de standaardvariant actief produceren. Bijvoorbeeld sprekers uit Limburg begrijpen ABN en velen spreken een variant die op ABN lijkt, hoewel aspecten zoals de zachte 'g' blijven. Sprekers weten ook in welke situaties zij de ene of andere variant mogen gebruiken

De situatie omtrent de NGT

De situatie ontrent de Nederlandse Gebarentaal

De motivering voor standaardisatie is een belangrijk aspect van taalbeleid. In het geval van de Nederlandse Gebarentaal is de drijfveer de keuze van de taalvariant voor het onderwijs en ook in verband daarmee de keuze van de taalvariant voor taalcursussen voor leerders van NGT als tweede taal. De Nederlandse Gebarentaal is een natuurlijke taal en ontwikkelt zich in principe vanzelf. Zoals boven is beschreven, is taalplanning echter noodzakelijk als er bepaalde behoeftes bij de gebruikers ontstaan waardoor een natuurlijke loop van de ontwikkeling van de taal niet meer wenselijk of mogelijk is. De gebruikers van de Nederlandse Gebarentaal zijn in de eerste plaats dove mensen zelf. Daarnaast is er een groep ouders, leerkrachten, hulp- en dienstverleners die de Nederlandse Gebarentaal gebruiken in de communicatie met dove mensen. Een derde groep wordt gevormd door de tolken die op steeds grotere schaal ingeschakeld worden door dove kinderen en dove volwassenen. Tot slot is er een groep mensen waartoe studenten, onderzoekers en de media behoren. De wens om in te grijpen in het natuurlijke proces van de ontwikkeling van de NGT komt met name vanuit de tweede groep: ouders, leerkrachten, hulp- en dienstverleners. De reden hiervoor is te vinden in het feit dat er verschillen bestaan tussen gebaren die in verschillende regio's gebruikt worden. Er is dus behoefte aan een standaardvariant die niet regionaal afhankelijk is. Nu de Nederlandse Gebarentaal in het onderwijs aan doven een structurele plaats naast het Nederlands inneemt, is er een toenemende behoefte aan een standaardisering van materiaal dat in de Nederlandse Gebarentaal op scholen onderwezen wordt. Een belangrijk onderdeel van dit materiaal vormt het lexicon oftewel de gebarenschat. De wens tot standaardisering heeft met name betrekking op de regionale variatie. We zullen dan ook kort ingaan op de mate waarin regionale variatie een rol speelt in het lexicon van de Nederlandse Gebarentaal.