De situatie ontrent de Nederlandse Gebarentaal
De motivering voor standaardisatie is een belangrijk aspect van taalbeleid. In het geval van de Nederlandse Gebarentaal is de drijfveer de keuze van de taalvariant voor het onderwijs en ook in verband daarmee de keuze van de taalvariant voor taalcursussen voor leerders van NGT als tweede taal. De Nederlandse Gebarentaal is een natuurlijke taal en ontwikkelt zich in principe vanzelf. Zoals boven is beschreven, is taalplanning echter noodzakelijk als er bepaalde behoeftes bij de gebruikers ontstaan waardoor een natuurlijke loop van de ontwikkeling van de taal niet meer wenselijk of mogelijk is. De gebruikers van de Nederlandse Gebarentaal zijn in de eerste plaats dove mensen zelf. Daarnaast is er een groep ouders, leerkrachten, hulp- en dienstverleners die de Nederlandse Gebarentaal gebruiken in de communicatie met dove mensen. Een derde groep wordt gevormd door de tolken die op steeds grotere schaal ingeschakeld worden door dove kinderen en dove volwassenen. Tot slot is er een groep mensen waartoe studenten, onderzoekers en de media behoren. De wens om in te grijpen in het natuurlijke proces van de ontwikkeling van de NGT komt met name vanuit de tweede groep: ouders, leerkrachten, hulp- en dienstverleners. De reden hiervoor is te vinden in het feit dat er verschillen bestaan tussen gebaren die in verschillende regio's gebruikt worden. Er is dus behoefte aan een standaardvariant die niet regionaal afhankelijk is. Nu de Nederlandse Gebarentaal in het onderwijs aan doven een structurele plaats naast het Nederlands inneemt, is er een toenemende behoefte aan een standaardisering van materiaal dat in de Nederlandse Gebarentaal op scholen onderwezen wordt. Een belangrijk onderdeel van dit materiaal vormt het lexicon oftewel de gebarenschat. De wens tot standaardisering heeft met name betrekking op de regionale variatie. We zullen dan ook kort ingaan op de mate waarin regionale variatie een rol speelt in het lexicon van de Nederlandse Gebarentaal.