Tweetalig onderwijs
In 1994 begint het Rudolf Mees Instituut in Rotterdam, de voorloper van de Polanoschool, een project tweetalig onderwijs gericht op dove leerlingen. De orale methode is er in die tijd, net als op de andere dovenschool in Nederland, nog steeds gangbaar, maar gebaren zijn er wel toegestaan: er wordt Nederlands gesproken en dat wordt ondersteund met gebaren. De Nederlandse Gebarentaal is geen instructietaal van leerkrachten. Bij het tweetalig onderwijs wordt behalve het gesproken Nederlands (al dan niet ondersteund met gebaren) de Nederlandse Gebarentaal gebruikt in het onderwijs. De Rotterdamse dovenschool is hiermee de eerste in Nederland.
Fortgens deed promotieonderzoek naar de taalkeuze van dove leerlingen in deze tweetalige onderwijssetting. ‘In die tijd ben ik ervan overtuigd geraakt dat alles in het onderwijs aan leerlingen die moeite hebben met horen, draait om taal. Wij zijn er omdat kinderen moeite hebben om de gesproken taal te verwerven. Oké, veel van onze kinderen lopen achter in hun sociaal-emotionele ontwikkeling, maar dat is ook terug te voeren op een taalachterstand. Als het om taal gaat dan moeten wij excellent zijn. Dat rechtvaardigt dan ook een functie als taalkundige in dit type onderwijs.’ ALS HET OM TAAL GAAT, dan MOETEN WIJ EXCELLENT ZIJN
Dankzij het tweetaligheidsproject krijgt de Nederlandse Gebarentaal een steeds belangrijker plek op school. ‘Het was heel erg zoeken naar wat wel en niet werkt. Lesgeven is erg ingewikkeld.’ Na een korte stilte: ‘Dat is nog steeds zo. Daar is niet zoveel in veranderd. Binnen het regulier onderwijs zijn er veel vormen en methoden, maar er is geen enkel onderzoek dat aantoont welke vorm het beste werkt. Dat is van zoveel factoren afhankelijk. Hetzelfde geldt voor ons onderwijs.’ Met stemverheffing: ‘In wetenschappelijk onderzoek naar de meest effectieve methode worden veelal twee kleine groepen leerlingen met elkaar vergeleken. Waardeloos. Het geeft hooguit een indicatie. Je leert veel meer door leerlingen of groepen met zichzelf te vergelijken. Ik ben een groot voorstander van praktijkonderzoek waarbij je kritisch kijkt, doelgericht werkt en probeert of iets werkt. En als iets niet werkt, probeer je wat anders. Zo verbeter je zoekend het onderwijs op een school.’
Goede onderwijsmethoden
Dat goede onderwijsmethoden hierbij noodzakelijk zijn staat voor Fortgens buiten kijf. Blij is ze dan ook met Sprong Vooruit. Ruim twintig jaar terug gaf het ministerie van OCW de dovenscholen in Nederland de opdracht om gezamenlijk methoden en materialen te ontwikkelen op onder andere het gebied van Nederlands, Nederlandse Gebarentaal en Dovencultuur. Fortgens was er vanaf het begin bij betrokken. Vanaf het begin werkt Sprong Vooruit vanuit de praktijk waarbij vragen van leerkrachten uitgangspunt zijn. Alles wat het expertise netwerk in de loop van de tijd ontwikkelde werd constant afgestemd met medewerkers op de scholen. Het is een werkwijze die past in de visie van Fortgens en ze herhaalt: ‘Lesgeven is ingewikkeld. Het is moeilijk om te bepalen of een methode goed werkt. Daarom moet je het goed afstemmen met de praktijk.’
Veel ontwikkelingen
Afgelopen decennia heeft Fortgens veel ontwikkelingen in het onderwijs meegemaakt. Verschillende thema’s noemt ze: de invoering van gebarentaal in het onderwijs, Cochleaire Implantatie en Passend Onderwijs. Met nadruk noemt ze echter dat in vergelijking met 25 jaar terug met methoden wordt gewerkt. ‘Toen ik begon op deze school waren er geen methoden. Iedere leerkracht gaf les naar beste weten.’ Daarnaast sluit het onderwijs beter aan op de belevingswereld van kinderen. Dat betekent volgens Fortgens niet dat ze voorstander is van individuele programma’s voor leerlingen. ‘Zo uniek zijn kinderen ook weer niet. Klassikale instructies zijn belangrijk en daarnaast werkt het veel efficiënter. We moeten accepteren dat het ene kind iets eerder begrijpt dan het andere kind. Het gaat er vooral om dat je een rijke taalomgeving creëert.'