Ronde 2
76% van de professionals registreren of monitoren pragmatiek; 59% van hen vindt dat dit op een goede manier gebeurt. De professionals die aangeven dat pragmatiek niet gemonitord of geregistreerd wordt, vinden vrijwel allemaal dat het wel zou moeten gebeuren. Op de vraag hoe ze pragmatiek monitoren of registreren, geven de meesten aan dat dit nu door middel van observatie gebeurt. Tijdens de observatie letten de professionals vooral op de inzet van communicatieve functies. Ongeveer een derde van de professionals gebruikt vragen- of observatielijsten, zoals de Observatielijsten voor Communicatieve Functies (Van den Dungen [1]).
Een derde van de professionals gebruikt vragen- of observatielijsten
De professionals die aangeven dat pragmatiek niet goed gemeten wordt, noemen hier twee redenen voor: 1) het gebeurt niet gestructureerd; 2) er zijn geen geschikte meetinstrumenten.
Ronde 3
Het overgrote deel (70%) van de professionals is van mening dat pragmatiek bij alle kinderen gemonitord moet worden. Degenen die vinden dat het alleen bij een subgroep gemonitord moet worden (22%), vinden dat dit alleen zou moeten bij kinderen waarbij sprake is van een achterstand of een afwijkende ontwikkeling. Een meerderheid van de professionals vindt dat ze pragmatiek het beste kunnen meten met behulp van een observatielijst voor communicatieve functies. Hiervan zijn meerdere versies in omloop. Daarnaast noemen veel professionals oudergesprekken en observaties. Twee professionals geven aan dat er geen geschikt instrument is. Eén deelnemer verwoordt het als volgt:
Op basis van de Delphi-studie kunnen we concluderen dat het merendeel van de professionals van mening is dat pragmatiek bij kinderen met TOS gemonitord moet worden, in ieder geval bij de kinderen waarbij er sprake is van pragmatische problemen. Toch is er nog geen overeenstemming over de manier waaróp pragmatiek het beste gemonitord kan worden, omdat er verschillende methoden gebruikt worden. We hebben daarom na de Delphi-studie een focusgroep gehouden om dit op te helderen. In de paragraaf Vervolg van de Delphie-studie: focusgroepen bespreken we de uitkomsten van deze focusgroep.
Executief functioneren
Ronde 1
De resultaten van de factor executieve functies zijn te zien in figuur 3. Uit ronde 1 blijkt dat de invloed van executief functioneren op de ontwikkeling van een kind met TOS volgens professionals groot is (gemiddelde 4,14; range 3-5). Executief functioneren is echter volgens hen in beperkte mate veranderbaar (gemiddelde 2,97; range 2-4).