Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
Het gebruik van gebaren bij jonge kinderen met TOS
Deel dit artikel

Het gebruik van gebaren bij jonge kinderen met TOS

8 augustus 2015 - Leestijd 15 - 20 minuten

Vaak wordt in interactie met jonge kinderen met TOS de gesproken taal ondersteund met gebaren. Naar het effect hiervan is nog weinig onderzoek gedaan. In dit artikel wordt een studie beschreven naar de perceptie van medewerkers van de vroegbehandeling van de NSDSK over het gebruik van gebaren bij peuters met TOS en naar de samenhang van hun oordelen met de taalvaardigheid van kinderen met TOS op de groepen.  

page.header_image.alt

Inleiding

Inleiding

In 2007 heeft het toenmalige onderzoeksinstituut Pontem van Kegg en Viataal een literatuurreview uitgevoerd naar het gebruik van gebaren en gestures bij kinderen met TOS (Kouwenberg, Slofstra-Bremer & Weerdenburg, 2007). Gestures zijn natuurlijke hand- en lichaamsbewegingen, zoals het wijzen naar een voorwerp. Deze bewegingen versterken, bevestigen en/of benadrukken een linguïstische boodschap, maar hebben zelf geen linguïstische eigenschappen. Uit deze review bleek dat het gebruik van gestures een natuurlijk proces is bij jonge kinderen. De normale taalontwikkeling bij kinderen van twee jaar kan gestimuleerd worden door aanbod van gestures. Kinderen die zich moeilijk in gesproken taal kunnen uiten, lijken vaker gestures of gebaren te gebruiken. Hoewel er geen bewijzen zijn dat het aanbieden van gestures of gebaren leidt tot een betere taalontwikkeling bij kinderen met TOS, zijn er binnen de onderzoeken wel trends zichtbaar. Zo lijkt het erop dat het aanbieden van gestures en gebaren de ontwikkeling van de woordenschat bevordert. Bovendien beschrijven zij in hun review dat er aanwijzingen zijn dat kinderen meer uitingen gaan produceren: in eerste instantie met gebaren, later ook in gesproken taal. Ondanks het ontbreken van wetenschappelijke evidentie dat het gebruik van ondersteunende gebaren de taalontwikkeling van kinderen met TOS bevordert, ervaren leerkrachten in het Cluster 2 onderwijs wel degelijk voordelen van het gebruik van gebaren. Gerritsen en Wijkamp (2004) geven aan dat het gebruik van gebaren belangrijk is voor kinderen  die onvoldoende verbale communicatiemogelijkheden hebben.

Om de taalontwikkeling van kinderen met TOS te stimuleren, bestaat het taalaanbod op de vroegbehandeling voor deze kinderen bij de NSDSK niet alleen uit gesproken taal, maar uit meerdere ondersteunende middelen die de communicatie met een kind tot stand kunnen brengen, handhaven en optimaliseren. Onder deze middelen vallen bijvoorbeeld het gebruik van ondersteunende gebaren, mimiek, lichaamstaal, afbeeldingen, foto’s en pictogrammen. Kinderen leren nieuwe woorden vooral uit interactie met hun omgeving en deze ondersteunende middelen kunnen helpen om de interactie te stimuleren. Het taalaanbod op de TOS vroegbehandeling moet goed worden afgestemd op het taalniveau van de kinderen, zodat ook deze kinderen nieuwe woorden leren op basis van interactie met hun omgeving. Het is van groot belang de woorden op de juiste manier aan te bieden in betekenisvolle contexten (zoals beschreven in de boeken Taaltherapie voor Kinderen (van den Dungen, 2006) en Praten doe je met z’n tweeën (Pepper & Weitzman, 2009)). Het gebruik van ondersteunende gebaren zou hierbij een hulpmiddel kunnen zijn om het begrip te vergroten.

Ruim driekwart van de jonge kinderen met TOS heeft baat bij het gebruik van gebaren

Binnen de vroegbehandeling van de NSDSK gebruiken professionals Nederlands ondersteund met Gebaren (NmG). Om dit goed te kunnen toepassen volgen alle medewerkers een intensieve cursus, waarbij ze leren met ondersteunende gebaren de boodschap zo visueel mogelijk over te brengen. Deze cursus is toegespitst op het gebruik van ondersteunende gebaren binnen de  vroegbehandeling voor peuters met TOS.

Omdat er geen onderzoek beschikbaar is over het effect van het gebruik van de gebaren op de taalontwikkeling en omdat  uit ervaring bleek dat de reactie van de kinderen op gebaren verschillend is, ontstond de vraag of het gebruik van gebaren voor alle kinderen geschikt is. Daarom hebben we geïnventariseerd hoe kinderen volgens medewerkers reageren op gebaren en of ze er baat bij lijken te hebben. Bovendien hebben we gekeken of er een relatie was met het taalniveau en met de oordelen van medewerkers over het wel of geen baat hebben van gebaren en over de mate waarin gebaren op de groep werden gebruikt.

Begeleidster gebaart met drie jonge kinderen
Foto: Frank Malipaard

Methode en Resultaten alinea 1 en 2

Methode

Pedagogisch medewerkers van alle 17 NSDSK-behandelgroepen voor peuters met TOS hebben een vragenlijst ingevuld voor alle kinderen op hun groep. In totaal vulden zij voor 152 kinderen een vragenlijst in. Zij beantwoordden vragen als: heeft dit kind aandacht voor gebaren, is het kind meer betrokken als gebaren gebruikt worden, begrijpt het kind je beter als je gebaren gebruikt, gebruikt het kind zelf gebaren? Ook maakten zij een schatting van welk percentage van de behandeltijd de professionals op hun groep gebaren gebruiken.

Daarnaast werden het taalbegrip en de taalproductie in kaart gebracht met de Schlichting Test voor Taalbegrip,  de Schlichting Test voor Taalproductie-II (Schlichting & Spelberg, 2010) en de Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL (Dunn & Dunn,2005). Deze taaltesten zijn genormeerd op een representatieve steekproef van Nederlands sprekende kinderen. De gestandaardiseerde Q-scores hebben een gemiddelde van 100 en een standaarddeviatie van 15: WBQ (woordbegrip), TBQ (taalbegrip), WQ (woordontwikkeling) en ZQ (zinsontwikkeling).

Met variantie-analyse werd nagegaan of het taalniveau van het kind invloed had op het profijt dat kinderen volgens de medewerkers van gebaren hadden. De Pearson-correlatie werd gebruikt om na te gaan in hoeverre er een relatie was tussen de mate waarin professionals gebaren gebruikten en het profijt dat kinderen hebben van gebaren.

Resultaten

Volgens de pedagogisch medewerkers heeft ruim driekwart van de kinderen baat bij het gebruik van gebaren, terwijl het voor een vijfde van de kinderen geen verschil maakt of er wel of geen gebaren gebruikt worden. Voor slechts één kind bleek het gebruik van gebaren negatief te werken. Dit kind wendde zich af als gebaren werden gebruikt en deed niet meer mee met de activiteit. Het gebruik van gebaren leidde bij driekwart van de kinderen tot een grotere betrokkenheid bij de communicatie, voor de overige kinderen was de betrokkenheid hetzelfde, ongeacht of er wel of geen gebaren werden gebruikt. De pedagogisch medewerkers hebben de indruk dat het gebruik van gebaren vooral leidt tot een beter taalbegrip: zij waren van mening dat dit bij 60% van de kinderen het geval was. Opvallend was dat slechts een klein deel van de kinderen (15%) zelf veel gebaren gebruikte om hun boodschap duidelijk te maken. De helft van de overige kinderen gebruikte zelf nooit gebaren, terwijl de andere helft alleen een paar standaardgebaren maakte, dat wil zeggen gebaren die elke dag gebruikt worden, zoals ‘goedemorgen’ en ‘helpen’. Wel maken de meeste kinderen (80%) gebruik van gestures. 

Vervolgens is gekeken of er een relatie was tussen taalbegrip en taalproductie enerzijds en of kinderen zelf gebaren gebruikten en/of profijt hadden bij het gebruik van gebaren door professionals. Er werd een significante relatie gevonden tussen het WQ van de kinderen en het gebruik van gebaren door de kinderen. Kinderen die zelf veel gebaren gebruikten hadden een lager gemiddeld WQ, dus een minder grote actieve woordenschat. Kinderen die meer betrokken waren bij de communicatie als er gebaren gebruikt werden, hadden gemiddeld significant lagere scores op alle taaltesten. Alleen met de passieve woordenschat werd geen significante relatie gevonden. We zagen verder dat met name bij de kinderen met een lager algeheel  taalniveau er volgens de medewerkers een significant positieve invloed van het gebruik van gebaren was op taalbegrip. Bij kinderen met een gemiddeld hoger taalniveau leidde het gebruik van gebaren niet tot een beter begrip, terwijl het bij kinderen met een lager gemiddeld taalniveau tot een enigszins beter taalbegrip leidde.

Begeleidster gebaart naar twee kinderen
Foto: Frank Malipaard

T/m discussie - opsomming

De mate waarin volgens medewerkers gebaren gebruikt werden verschilde behoorlijk tussen de groepen. Op zes groepen werd het grootste deel van de behandeltijd gebruik gemaakt van gebaren. Bij zes andere groepen werd tussen de 25 en 50% van de behandeltijd gebaren gebruikt. Bij de overige vijf groepen was dit minder dan 25% van de behandeltijd. Dit waren relatief nieuwe groepen waar de medewerkers de cursus nog niet hadden afgerond.

Frequenter gebruik van gebaren in vroegbehandeling vergroot bij kinderen de aandacht voor de communicatie

Vervolgens hebben we gekeken of er een relatie was met hoe vaak gebaren volgens pedagogisch medewerkers werden gebruikt in de vroegbehandeling en de relatie met het door pedagogisch medewerkers gerapporteerde effect van gebaren op kinderen. Daaruit bleek dat naarmate er meer gebaren werden gebruikt op de groep, de kinderen meer aandacht hadden voor gebaren, meer betrokken waren bij gebaren, meer baat hadden bij gebaren en dat kinderen zelf meer gebaren gebruikten.

Discussie

Het gebruik van gebaren lijkt volgens de pedagogisch medewerkers voor de meeste kinderen te leiden tot een beter begrip en/of een grotere betrokkenheid. Daarnaast valt op dat het merendeel van de kinderen zelf geen gebaren actief gebruikt. Voor slechts één kind had het gebruik van gebaren een negatief gevolg: dit kind wendde zich af als bij gebarenaanbod. Bovendien lijkt het gebruik van gebaren met name van belang voor kinderen met een laag taalniveau.

De uitkomsten onderbouwen onze opvatting dat het gebruik van gebaren voor een grote groep peuters met TOS zinvol is voor het begrijpen en leren van taal en voor aandacht tijdens de communicatie. Daarnaast is het gebruik van gebaren voor een beperkte groep ook een extra middel om zichzelf duidelijk te kunnen maken.

Op basis van de resultaten uit dit onderzoek kunnen we dus voorzichtig concluderen dat, om het taalbegrip van een kind te stimuleren, het belangrijk is om gebaren te gebruiken in de communicatie met kinderen met TOS. Dit kan op verschillende manieren:

  •  gesproken taal zoveel mogelijk te ondersteunen met gebaren;
  • woorden die het kind kan gebruiken om zich duidelijk te maken te ondersteunen met een gebaar;
  • het gebarenaanbod af te stemmen op het thema dat op de groep gebruikt wordt;
  • het gebruik van gebaren inzetten als middel om taalbegrip te vergroten.
Begeleidster aan tafel met pop en drie jonge kinderen
Foto: Frank Malipaard

t/m einde Discussie

Om het kind optimaal te laten profiteren van het gebruik van gebaren is het niet voldoende dat het gebruik van gebaren beperkt blijft tot de momenten dat het kind op de groep is. Ouders van een kind met TOS zouden gebaren moeten leren gebruiken die toepasbaar zijn in dagelijkse situaties. Hierdoor krijgt het gebruik van gebaren een plek in het dagelijkse leven. Daarom kunnen ouders van kinderen met TOS, die bij de NSDSK in behandeling zijn, de cursus Nederlands ondersteund met Gebaren volgen. De cursus bestaat uit zes lessen waarin verschillende thema’s worden behandeld. In deze cursus leren ouders om de taal die ze gebruiken visueel te maken, ook als ze niet het specifieke gebaar voor een woord weten. Zij leren daarom niet alleen gebaren, maar ook dat zij door te wijzen, hun houding en mimiek en het gebruik van voorwerpen duidelijk kunnen maken wat zij bedoelen.

Hoewel bijna alle kinderen baat lijken te hebben bij het gebruik van gebaren, kan het soms voorkomen dat het gebruik van gebaren bij een kind averechts werkt. Dat is bijvoorbeeld het geval als een kind zich afwendt zodra gebaren gebruikt worden. Het is belangrijk dat dan een oplossing gezocht wordt waarbij zowel het individuele kind als de andere kinderen op de groep de optimale behandeling krijgen. Dat betekent dat gebaren gebruikt blijven worden, maar dat bijvoorbeeld bij individuele activiteiten met dit kind geen gebaren gebruikt worden. Ook kan het kind in de kring op een plek zitten waar het het minst geprikkeld wordt door de gebaren van de professional. Het kan echter ook zo zijn dat bij kinderen waarbij het gebruik van gebaren averechts werkt sprake is van bredere problematiek waarvoor eerst diagnostiek moet worden verricht. Dan zal overwogen moeten worden of de TOS vroegbehandeling wel de beste plek is voor het kind of dat het ergens anders beter behandeld kan worden.

Kinderen met een lager taalniveau hebben het meeste baat bij het gebruik van gebaren

De opzet van dit onderzoek laat het niet toe om te concluderen dat het gebruik van gebaren in de behandeling van kinderen met TOS effectief is. Immers, het gaat met name om de perceptie van pedagogisch medewerkers. Maar het feit dat zij de vragenlijst voor elk kind afzonderlijk hebben ingevuld, geeft wel meer inzicht in hoeveel kinderen er daadwerkelijk baat bij hebben, voor hoeveel kinderen het niet zoveel uitmaakt of gebaren gebruikt worden en hoeveel kinderen er nadeel van ondervinden. Bovendien hebben we de subjectieve perceptie van pedagogisch medewerkers gerelateerd aan objectieve uitkomsten van taaltesten. En daaruit bleek dat kinderen met een lager taalniveau meer baat bij het gebruik van gebaren lijken te hebben dan kinderen met een iets betere taalontwikkeling. Voor deze laatste groep kinderen lijkt het gebruik van gebaren niet nodig, maar lijkt het ook niet schadelijk, op een enkele uitzondering na. Tot slot zou het interessant zijn om te onderzoeken in hoeverre het gebruik van gebaren invloed heeft op het sociaal-emotioneel welbevinden van kinderen. Kinderen die niet duidelijk kunnen maken wat ze bedoelen kunnen gefrustreerd raken, wat zich kan uiten in probleemgedrag. Mogelijk leidt het gebruik van gebaren tot meer communicatiemogelijkheden en daardoor  tot minder frustratie en minder probleemgedrag.

Literatuuroverzicht

Literatuuroverzicht

  1. Dungen, L. van den. (2006). Taaltherapie voor kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Bussum: Coutinho.
  2. Dunn, L.M. & Dunn, L.M. (2005). Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL. Nederlandse versie door Liesbeth Schlichting. Amsterdam: Harcourt Assessment B.V.
  3. Gerritsen, B., & Wijkamp I. (2004). Gebaren bij jonge kinderen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden, Van Horen Zeggen, 41(1), 13-18.
  4. Kouwenberg, M., Weerdenburg, van, M., & Slofstra-Bremer, C. (2008). Het gebruik van gestures en gebaren bij ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (ESM): een review, www.kentalis.nl.
  5. Pepper, J. & Weitzman, E. (2009). Praten doe je met z’n tweeën. SWP.
  6. Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2010). Schlichting Test voor Taalproductie-II. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
  7. Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2010). Schlichting Test voor Taalbegrip. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Informatie over auteurs

Karin Wiefferink is neerlandicus/onderwijskundige en werkt als hoofdonderzoeker bij NSDSK. Voor meer informatie: kwiefferink@nsdsk.nl

Maaike Diender is klinisch linguïst en werkt bij de Vroegbehandeling TOS en op het Audiologisch centrum  van de NSDSK. mdiender@nsdsk.nl

Marthe Wijs is orthopedagoog en werkt als coördinator Vroegbehandeling TOS bij de NSDSK. mwijs@nsdsk.nl

Bernadette Vermeij is linguïst/logopedist en werkt als junior-onderzoeker bij de NSDSK. bvermeij@nsdsk.nl