Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
MOE?! Onderzoek naar vermoeidheid bij dove en slechthorende kinderen
Deel dit artikel

MOE?! Onderzoek naar vermoeidheid bij dove en slechthorende kinderen

6 februari 2022 - Leestijd 10 - 20 minuten

In haar werk als ambulant begeleider in het regulier basisonderwijs bij Kentalis, vangt Elisa Langen- van Leijenhorst regelmatig signalen op van mentale vermoeidheid bij dove en slechthorende (DSH) kinderen tijdens en na schooltijd. Leerkrachten en ouders merken negatieve consequenties van deze vermoeidheid op zoals een verminderde concentratie en humeurigheid. In haar onderzoek voor een masterthesis aan de Hogeschool Utrecht, is Elisa (zelf ook slechthorend) hier dieper op ingegaan. Dit deed zij onder begeleiding van Daan Hermans, Harry Knoors en Maartje de Meulder.

page.header_image.alt

Foto: Shutterstock

Introductie en onderzoeksopzet

“Na een schooldag is haar energie op, ze spreekt zelden af met andere kinderen en reageert kortaf en soms boos op mijn vragen. Ze doet vaak meteen haar hoortoestellen uit, gaat op de bank liggen en is dan het eerste uur nauwelijks aanspreekbaar. Haar leerkracht denkt dat er meer in haar zit qua prestaties dan dat ze nu laat zien, maar niet goed weet hoe hij dit eruit kan halen.” 
- Moeder van een slechthorend kind

Introductie

De afgelopen jaren heeft het onderwerp vermoeidheid bij doven en slechthorenden meer aandacht gekregen. Uit studies die uitgevoerd zijn in Nederland blijkt dat dove en slechthorende (DSH) volwassenen aan het einde van een werkdag meer en vaker moe zijn dan hun horende collega’s. Er is bovendien vaker sprake van chronische vermoeidheid die uiteindelijk tot een burn-out of andere klachten kan leiden. Dat er ook bij DSH-kinderen meer en vaker sprake kan zijn van vermoeidheid wordt door een aantal studies uit de Verenigde Staten gesuggereerd (Hornsby et al., 2017; Bess et al., 2020).
In Nederland is er echter nog geen onderzoek naar vermoeidheid bij DSH-kinderen uitgevoerd. Dat is opmerkelijk gezien de signalen uit de praktijk en de mogelijke negatieve consequenties van chronische mentale vermoeidheid, zoals lagere schoolprestaties of problemen met het psychisch welbevinden.

We weten niet precies hoeveel DSH-kinderen het onderwijs op een reguliere basisschool volgen. Cijfers uit een studie van Zoutenbier et al. (2016) laten zien dat de prevalentie en incidentie van gehoorstoornissen bij kinderen in Nederland ongeveer 0,2% is. Dat betekent dat van de ongeveer 1,5 miljoen kinderen die primair onderwijs volgen, 2800 kinderen één of tweezijdig doof of slechthorend zijn. Hun gehoorverlies varieert van licht tot zeer ernstig.

Van deze groep gaan circa 2000 dove of slechthorende kinderen naar het regulier basisonderwijs. Volgens cijfers vanuit het UWV worden jaarlijks bijna 300 tolkvoorzieningen aangevraagd voor leerlingen in het basisonderwijs. Dat betekent dat ruim 1700 DSH-kinderen geen gebruik maken van een tolk Nederlandse Gebarentaal of Nederlands met Gebaren. Zij volgen het onderwijs in gesproken Nederlands.  

Dit onderzoek richtte zich op deze groep kinderen. Deze kinderen dragen veelal gehoorapparatuur, zoals een cochleair implantaat (CI),  een hoortoestel of een beengeleidingstoestel (BCD). Daarnaast gebruikt een deel van hen ook soloapparatuur. Hiermee wordt het spraakverstaan in veel gevallen verbeterd. Ondanks deze apparatuur, zullen deze kinderen meer inspanning moeten leveren om hun leerkracht en klasgenoten (goed) te kunnen begrijpen. Gehoorapparatuur maakt van een doof of slechthorend kind immers nog geen horend kind.

Dit onderzoek is een eerste verkenning wat betreft de prevalentie van mentale vermoeidheid onder dove en slechthorende kinderen in de leeftijd van 7 tot 12 jaar in het regulier basisonderwijs, die het onderwijs volgen in het gesproken Nederlands.

Onderzoeksopzet

Het eerste doel van dit onderzoek was om te achterhalen of DSH-kinderen tussen 7 en 12 jaar daadwerkelijk vermoeider zijn dan horende kinderen en hoe de vermoeidheid zich ontwikkelt gedurende een schooldag en gedurende een week. Om dit te meten, zijn digitale vragenlijsten ontwikkeld en afgenomen. Hiermee kon ook het tweede doel van dit onderzoek onderzocht worden: in hoeverre de percepties over de beleving van vermoeidheid door kinderen overeenkomen met die van hun ouders en leerkrachten. Het is niet evident dat die percepties altijd overeenkomen. De beleving van kinderen kan anders zijn dan wat ouders en leerkrachten aan het kind merken, daarnaast zien ouders en leerkrachten het kind in een verschillende omgeving. Het bundelen van percepties vanuit meerdere bronnen kan helpen om de vermoeidheid goed in kaart te brengen.
Het derde doel van dit onderzoek was het verkrijgen van meer inzicht in de beleving van vermoeidheid bij DSH-kinderen zelf. Welke oorzaken en mogelijke oplossingen voor vermoeidheid noemen ze zelf en welke gevolgen heeft vermoeidheid voor hen? Hiervoor zijn online semigestructureerde interviews afgenomen bij DSH-kinderen.

Vragenlijsten

Van de DSH-onderzoekspopulatie is voor dit onderzoek een steekproef genomen. 18 DSH-kinderen tussen 7 en 12 jaar, hun ouders en hun leerkrachten namen deel. De meeste deelnemende leerlingen kregen ambulante begeleiding vanuit Kentalis. Een aantal van hen had in het verleden een onderwijsarrangement gehad, of was bekend bij Kentalis omdat er recent of in het verleden advies was gevraagd door de school aan Kentalis over wat een DSH-leerling nodig heeft in de klas.  

Daarnaast namen 20 horende kinderen in dezelfde leeftijdsgroep, hun ouders en leerkrachten deel. Deze kinderen zaten niet bij de DSH-kinderen in de klas. De DSH-kinderen zaten op één na, als enige DSH-leerling in de klas.

Vervolg onderzoek

De kinderen, ouders en leerkrachten hebben een digitale vragenlijst ingevuld die bestond uit schaalvragen over vermoeidheid die beantwoord konden worden met een cijfer tussen 0 en 10 (0 = helemaal niet moe, 10 = heel erg moe). De kinderen beantwoordden in totaal negen vragen, de ouders en leerkrachten zes.

Voor het opstellen van de negen items, zijn twee vragenlijsten uit eerdere onderzoeken naar vermoeidheid bij DSH-kinderen bestudeerd: de PedsQL (Multidimensional Fatigue Scale), die Hornsby et al. (2017) gebruikten in hun onderzoek en een vragenlijst over luistergerelateerde vermoeidheid van Bess et al. (2020) die nog in concept is. Hieruit zijn geen vragen overgenomen, maar er is wel een aantal vragen gebaseerd op deze lijsten.
De opgestelde items uit dit onderzoek, die door de onderzoeker zelf zijn opgesteld, vragen meer specifiek naar vermoeidheid op bepaalde momenten in de week en in bepaalde (school)situaties. Het is namelijk niet alleen belangrijk om te weten te komen of de kinderen wel of niet vermoeider zijn, maar ook wat dan precies vermoeiend is en wanneer dit vermoeiend is. Hier is niet naar gevraagd in de al bekende vragenlijsten. Deze items kunnen dus nieuwe inzichten geven.
De vragen aan ouders en leerkrachten overlapten met de vragen aan de kinderen. Hierdoor kon ook onderzocht worden in hoeverre de percepties van ouders en leerkrachten samenhingen met de vermoeidheid zoals die beleefd wordt door de kinderen.

Interviews

Aanvullend op de vragenlijsten zijn er vier individuele online semigestructureerde interviews afgenomen bij de kinderen. Het doel hiervan was om een beter beeld te krijgen van de manier waarop zij tegen eventuele vermoeidheid aankijken: welke ervaringen hebben ze hiermee, hoe kijken ze tegen mogelijke oorzaken en gevolgen aan, en welke mogelijke oplossingen kunnen zij aandragen?

Vervolg onderzoek

In onderzoeksliteratuur over DSH-volwassenen zijn oorzaken, en oplossingen voor vermoeidheid als resultaten weergegeven, maar ook de gevolgen van die vermoeidheid worden besproken (Maurix, 2007). In literatuur over vermoeidheid bij DSH-kinderen worden verklaringen gegeven in de discussies voor de mogelijke vermoeidheid die bij deze kinderen is aangetoond. Deze resultaten en discussies gaven richtingen die van belang waren om te bevragen in de interviews. Deze onderwerpen zijn gecombineerd als basis voor de interviews.   

Het interview bevatte onderwerpen gerelateerd aan vermoeidheid. Er is gevraagd wanneer een kind wel of niet moe is, wanneer het moe is en hoe dat komt. Binnen het onderwerp ‘gedrag/wat doe je als je moe bent’ zijn vragen gesteld over wat een kind doet als het moe is en wat anderen aan het kind kunnen merken. Wat voor gedrag laat het kind zien, welke acties onderneemt het kind, of welke acties juist niet? Een ander onderwerp bevatte vragen over wat een kind aan zichzelf merkt als het moe is aan het lichaam, qua gevoel, in de aandacht of in het humeur. Binnen het onderwerp ‘omgeving’ zijn vragen gesteld over de fysieke omgeving op school zoals de akoestiek en het geluid in de klas, het aantal kinderen in de klas, drukte op het schoolplein en de plek van het kind in de klas. Vragen gingen er binnen dit onderwerp ook over of en hoe de leerkracht en klasgenoten rekening hielden met het DSH-kind en wat ze zelf deden om vermoeidheid te voorkomen. De kwantiteit en kwaliteit van slaap kwam ook aan bod evenals andere aspecten die ter sprake kwamen en verband konden hebben met vermoeidheid.
Tot slot is gevraagd of een kind oplossingen heeft voor de vermoeidheid, wat zou helpen om minder moe te zijn? En of het kind vermoeidheid als een probleem ervoer.

Er is tijdens de interviews gebruik gemaakt van een visuele techniek, in de vorm van een mindmap. Rond het centrale thema ‘vermoeidheid/moe zijn’ stonden de onderwerpen die zijn bevraagd. De kinderen konden deze mindmap gedurende het interview zien via een gedeeld scherm. De antwoorden op de bevraagde onderwerpen werden tijdens het interview direct samenvattend opgeschreven. Dit ondersteunde het gesprek met het kind en er kon soms teruggegaan worden naar een bepaald item om een en ander verder uit te diepen.

Resultaten

Resultaten

Vermoeidheid van DSH kinderen vergeleken met vermoeidheid van horende kinderen

Om te bepalen of er een verschil is in de mate van vermoeidheid tussen DSH en horende kinderen is gebruik gemaakt van de antwoorden uit de vragenlijsten. Hiervoor zijn er gemiddelden berekend per groep (DSH-Horend) per vraag en per respondentgroep (kind, ouder, leerkracht). De onderstaande tabel toont deze scores. Vragen zijn als ‘items’ weergegeven in de tabel.

Vervolgens is er per vraag en voor het gemiddelde van de vragen een t-toets uitgevoerd om te onderzoeken in hoeverre de gevonden verschillen significant van elkaar afwijken (alpha = 0.05).

Resultaten vervolg

De uitkomst was onder meer dat DSH-kinderen, hun ouders en leerkrachten gemiddeld een significant hogere totaalscore (dus meer vermoeidheid) rapporteerden van alle vragen samen dan horende kinderen en hun ouders en leerkrachten.

Ouders en leerkrachten van DSH-kinderen rapporteerden een significant hogere score op vragen naar de mate van vermoeidheid aan het einde van een schooldag, op zowel maandag als vrijdag in vergelijking met de ouders en leerkrachten van horende kinderen. Het viel ook op dat de score van zowel DSH-kinderen als hun leerkrachten op het item over samenwerken of praten in de klas hoger was dan die van horende kinderen en hun leerkrachten. Leerkrachten van DSH-kinderen noteerden bovendien een hogere score op het item ‘luisteren naar de leerkracht’ dan de leerkrachten van horende kinderen.
In tegenstelling tot de ouders en leerkrachten van DSH-kinderen rapporteerden de kinderen zelf geen significant hogere score op vermoeidheid op maandag en vrijdag na school dan horende kinderen. Ze gaven echter, net als hun ouders, wel aan dat ze rusttijd nodig hadden na school en meer moeite hadden om te spelen met vriendjes na schooltijd.

Percepties over vermoeidheid van kinderen, hun ouders en leerkrachten

Het tweede onderzoeksdoel ging over een verband tussen de percepties van kinderen en hun ouders, kinderen en hun leerkracht en leerkrachten en ouders Er is in de analyse onderscheid gemaakt tussen DSH en horend. Hierbij werden echter minimale verschillen gevonden. Daarom worden hier de analyses voor de totale groep besproken.

Om te bepalen of er een verband was, zijn de scores van de antwoorden per kind, de ouders en de leerkracht bekeken. Er is vervolgens drie keer een samenhang berekend tussen twee variabelen. De variabelen betroffen de gemiddelden van de vragen die elkaar overlapten per groep: kinderen en hun ouders, kinderen en hun leerkracht, ouders en de leerkracht van het kind. De uitkomsten zijn uitgedrukt in een correlatiecoëfficiënt en op significantie getoetst.

Er is sprake van een significantie hoge positieve correlatie tussen de gegeven antwoorden van kinderen en hun ouders (r = .825; p = <.001; N = 38). De Pearson-correlatie geeft ook aan dat er een zwak verband is tussen de antwoorden van kinderen en hun leerkrachten (r = .08; p = .648; N = 35). en tussen de antwoorden van ouders en leerkrachten (r = .264; p = 0.126; N = 35).

Inzicht in beleving van vermoeidheid door DSH kinderen, mogelijke oorzaken gevolgen en oplossingen

Bij vier DSH-kinderen is een online-interview afgenomen waarin ze zijn gevraagd naar hun ervaringen met vermoeidheid. De frequentie van vermoeidheid verschilde bij de kinderen. Drie van de vier kinderen ervoeren regelmatig of soms vermoeidheid op school of na een schooldag. Eén leerling ervoer bijna nooit vermoeidheid op school of na school.

Belangrijke oorzaken die voor extra vermoeidheid zorgden bij de DSH kinderen, hadden volgens eigen zeggen vooral te maken met de mate van luisterinspanning die zij gedurende de dag moesten leveren.

"Ik moet de hele tijd naar de lippen kijken of naar de gezichtsuitdrukking, dat is vermoeiend."

De kinderen gaven aan dat het niet altijd gemakkelijk was om te luisteren door de akoestiek in de klas, omgevingsgeluiden, veel kinderen in de klas en lawaai. Ze hadden hier regelmatig last van. Harde geluiden en lawaai bleken ook vervelend voor DSH-leerlingen, wanneer ze niet hoefden te luisteren. Ze ervoeren harde geluiden als onaangenaam en hadden een voorkeur voor een rustige omgeving. In de klaslokalen van deze kinderen waren geen akoestische aanpassingen, ook geen gordijnen of vloerbedekking. Het kind dat geen vermoeidheid ervoer tijdens een schooldag, gaf aan dat er in de klas akoestische panelen hingen.

"Het geluid in de klas is soms wel vervelend en hard, dat komt vooral door de andere kinderen. Meer stilte en minder ruis zouden wel helpen om minder moe te zijn."

Enkele geïnterviewde kinderen gaven aan dat ze regelmatig moeite hadden om in slaap te komen en niet goed sliepen.

Bekendheid met doofheid of slechthorendheid bij de leerkracht en bij klasgenoten werd door de geïnterviewde kinderen als heel positief ervaren. De leerling die geen vermoeidheid rapporteerde, gaf aan dat er nog twee DSH-kinderen in de klas zaten en dat de leerkrachten op school veel kennis hadden over slechthorendheid.

"De juf doet de solo aan. Als ik het niet heb gehoord, dan mag ik mijn hand opsteken. Het meeste schrijft ze ook op. Als ik niet zo goed hoor tijdens samenwerken, dan mag ik op de gang werken."

Meer rustmomenten en de mogelijkheid om bijvoorbeeld eigen pauzes en werk in te delen voor de leerlingen gedurende een schooldag kunnen mogelijk zorgen voor minder vermoeidheid. Volgens één van de kinderen was het zelf mogen indelen van werk en pauzes een positief gevolg van de thuisonderwijs-periode gedurende de corona-crisis. Een andere leerling die eigen regie nam en regelmatig even ‘uitcheckte’ door situaties te negeren of te vermijden, had minder last van vermoeidheid dan leerlingen die dit niet deden.

"Als we gaan buitenspelen, dan doe ik mijn gehoorapparaten uit. Het is anders te hard geluid." 

Vermoeidheid kan voor DSH-kinderen negatieve gevolgen hebben. Problemen met concentratie, een mindere taakgerichtheid en humeurigheid werden door de geïnterviewde leerlingen genoemd. Ook lichamelijke gevolgen zoals hoofdpijn of oorsuizen kwamen aan bod. In de onderzoeksliteratuur komen deze klachten ook naar voren bij DSH- volwassenen, en hebben ze ernstige gevolgen voor het werk en de kwaliteit van leven.

Bij de geïnterviewde kinderen lijkt dat anders te liggen. Ondanks dat de kinderen zich regelmatig wel vermoeid voelden en klachten noemden met betrekking tot vermoeidheid, leek vermoeidheid geen directe gevolgen te hebben. Zij zagen vermoeidheid niet als probleem. Ze pasten zich aan, ‘gingen gewoon door’ en zouden niet snel activiteiten in de vrije tijd afzeggen.

"Ik spreek vaak wel af met andere kinderen, terwijl ik moe ben. Ik zeg voetballen ook nooit af."

 Kinderen willen ‘gewoon’ meedoen en hetzelfde zijn als alle andere kinderen. Dit kan echter wel risico’s met zich meebrengen voor de toekomst.

Vragenlijsten en gespecificeerde analyses 

Vragenlijst kinderen

1.  Aan het begin van een schooldag voel ik me (helemaal niet moe – heel erg moe).

2. Van het luisteren naar de juf of meester word ik (helemaal niet moe – heel erg moe).

3. Van het buitenspelen en praten in de pauze met andere kinderen word ik (helemaal niet moe - heel erg moe).

4. Van het samenwerken of praten met andere kinderen in de klas word ik (helemaal niet moe – heel erg moe).

5. Op maandag voel ik me na school (helemaal niet moe – heel erg moe).

6. Op vrijdag voel ik me na school (helemaal niet moe – heel erg moe).

7. Na een schooldag heb ik (helemaal geen rusttijd nodig – heel veel rusttijd nodig).

8. Spelen met vriendjes na een schooldag kost me (helemaal geen moeite – heel veel moeite).

9. In het weekend ben ik (helemaal niet moe – heel erg moe).

 

Vragenlijst ouders

1. Als mijn kind naar school gaat, is mijn kind (helemaal niet moe – heel erg moe).

2. Als mijn kind op maandag terugkomt uit school, is mijn kind (helemaal niet moe – heel erg moe).

3. Als mijn kind op vrijdag terugkomt uit school, is mijn kind (helemaal niet moe – heel erg moe).

4. Mijn kind heeft na een schooldag (helemaal geen rusttijd nodig – veel rusttijd nodig).  

5. Het spelen met leeftijdsgenoten na schooltijd kost mijn kind (helemaal geen moeite – heel veel moeite).

6. Tijdens het weekend is mijn kind (helemaal niet moe – heel erg moe).

 

Vragenlijst leerkrachten

1. Hoe komt de leerling de klas binnen aan het begin van een schooldag? (Helemaal niet moe – heel erg moe). 

2. Naar de instructie luisteren kost de leerling (helemaal geen moeite – heel veel moeite). 

3. Na het buitenspelen in de pauze met andere kinderen is de leerling (helemaal niet moe – heel erg moe). 

4. Samenwerken of een gesprek in de klas volgen, kost de leerling (helemaal geen moeite – heel veel moeite).

5. Op maandag is de leerling aan het einde van de dag (helemaal niet moet – heel erg moe). 

6. Op vrijdag is de leerling aan het einde van de dag  (helemaal niet moe – heel erg moe).

 

Resultaten

Kinderen

Tabel

Resultatenanalyse van de vragenlijsten: Berekende gemiddelden en onafhankelijke t-toets per vraag en gemiddelde van alle vragen, van DSH en horende kinderen.

Items

DSH (N=18)

s

H (N=20)

s

Verschil gemiddelde

t-toets (36)

p-waarde

1.     Begin schooldag a

3,06

2,58

2,60

2,46

0,46

0,56

0.581

2.     Luisteren naar leerkracht a

4,61

2,64

3,25

1,89

1,36

1,84

0.074

3.     Buitenspelen/praten in pauze a

2,50

2,85

1,40

2,54

1,10

1,26

0.217

4.     Samenwerken/praten in de klas a

3,00

2,72

0,80

1,06

2,20

3,35

0.002*

5.     Maandag na school a

3,72

2,54

3,00

2,08

0,72

0,96

0.342

6.     Vrijdag na school a

5,50

2,98

3,80

3,33

1,70

1,65

0.107

7.     Rusttijd na school b

4,11

2,889

1,85

1,69

2,26

2,98

0.005*

8.     Spelen met vriendjes na school c

3,39

2,97

1,35

1,60

2,04

2,67

0.011*

9.     In het weekend a

2,44

2,09

2,75

2,20

-0,31

-0,48

0.664

Gemiddelde van alle vragen

3,59

2,00

2,31

1,34

1,28

2,34

0.025*

Opmerking. De gemiddelde waarden zijn gebaseerd op de antwoorden van de schaalvragen:
a ‘helemaal niet moe’ (0) – ‘heel erg moe’ (10)
b ‘helemaal geen rusttijd nodig’ (0) – ‘veel rusttijd nodig’ (10)
c ‘helemaal geen moeite’ (0) – ‘heel veel moeite’ (10)’
*p<.05, tweezijdig getoetst, betrouwbaarheidsinterval 95%

Ouders

Tabel

Resultatenanalyse van de vragenlijsten: Berekende gemiddelden en onafhankelijke t-toets per vraag en gemiddelde van alle vragen, van ouders van DSH en horende kinderen.

Items

DSH (N=18)

s

H (N=20)

s

Verschil gemiddelde

t-toets (36)

p-waarde

1.     Begin schooldag a

2,67

2,45

1,65

2,01

1,02

1,41

0.169

5.     Maandag na school a

4,72

2,95

2,40

1,85

2,32

2,94

0.006*

6.     Vrijdag na school a

6,67

2,99

3,30

2,20

3,37

3,98

<0.001*

7.     Rusttijd na school b

4,50

2,43

2,65

1,95

1,85

2,60

0.014*

8.     Spelen met vriendjes na school c

4,06

3,15

1,85

1,90

2,21

2,64

0.012*

9.     In het weekend a

3,67

2,20

2,40

1,76

1,27

1,97

0.056

Gemiddelde van alle vragen

4,38

2,26

2,38

1,60

2,00

3,18

0.003*

Opmerking. De gemiddelde waarden zijn gebaseerd op de antwoorden van de schaalvragen:
a ‘helemaal niet moe’ (0) – ‘heel erg moe’ (10)
b ‘helemaal geen rusttijd nodig’ (0) – ‘veel rusttijd nodig’ (10)
c ‘helemaal geen moeite’ (0) – ‘heel veel moeite’ (10)’
*p<.05, tweezijdig getoetst, betrouwbaarheidsinterval 95%

Leerkrachten

Tabel 

Resultatenanalyse van de vragenlijsten: Berekende gemiddelden en onafhankelijke t-toets per vraag en gemiddelde van alle vragen, van leerkrachten van DSH en horende kinderen.

Items

DSH (N=18)

s

H (N=18)

s

Verschil gemiddelde

t-toets (34)

p-waarde

1.     Begin schooldag a

2,06

2,26

1,28

1,49

0,78

1,22

0.231

2.     Luisteren naar leerkracht b

5,39

2,45

3,39

2,17

2,00

2,59

0.014*

3.     Buitenspelen/praten in pauze a

3,28

2,61

1,89

1,88

1,39

1,84

0.075

4.     Samenwerken/praten in de klas b

6,06

2,21

3,33

2,35

2,72

3,58

0.001*

5.     Maandag na school a

4,61

1,65

2,61

2,23

2,00

3,06

0.004*

6.     Vrijdag na school a

6,17

1,86

3,00

2,22

3,17

4,64

<0.001*

Gemiddelde van alle vragen

4,59

1,68

2,58

1,55

2,01

3,73

0.001*

Opmerking. De gemiddelde waarden zijn gebaseerd op de antwoorden van de schaalvragen:
a ‘helemaal niet moe’ (0) – ‘heel erg moe’ (10)
b ‘helemaal geen moeite’ (0) – ‘heel veel moeite’ (10)
*p<.05, tweezijdig getoetst, betrouwbaarheidsinterval 95%

Tabel

Resultaten correlatiecoëfficiënt (r)

Items

DSH

Horend

Totaal

Kinderen - Ouders

0,875** (p = <0.001)

N= 18

0,729** (p = <0.001)

N = 20

0,825** (p = <0.001)

N = 38

Kinderen - Leerkrachten

-0,036 (p= 0.891)

N= 18

-0,305 (p= 0.219)

N = 17

0,08 (p= 0.648)

N = 35

Ouders - Leerkrachten

-0,047(p= 0.858)

N = 17

0,113 (p= 0.657)

N = 18

0,264 (p= 0,126)

N = 35

Opmerking. Pearson-correlatie: .7 – 1.00 = sterk verband/hoge correlatie; .3 - .69 = matig verband/ correlatie; 00-.29 = geen tot een zwak verband/correlatie.  **correlatie is significant, p<0.01, tweezijdig getoetst.   

Discussie

Discussie

Vermoeidheid bij DSH-kinderen vergeleken met horende kinderen gedurende de dag en de week

De resultaten vanuit de vragenlijsten lieten zien dat DSH-kinderen gemiddeld vermoeider zijn dan hun horende leeftijdsgenoten. Zowel de kinderen, hun ouders en leerkrachten rapporteerden significant meer vermoeidheid dan de horende respondentgroepen.

Aan het begin van een schooldag zijn DSH-kinderen niet vermoeider dan hun horende leeftijdsgenoten, volgens de kinderen, ouders en leerkrachten. Na schooltijd zijn DSH-kinderen volgens ouders en leerkrachten wel vermoeider. In de interviews gaven drie van de vier kinderen ook aan dat ze moe zijn na een schooldag en één kind gaf aan dat het vooral op vrijdag ‘uitgeput’ was. Vanuit de vragenlijsten valt het bovendien op dat DSH-kinderen meer rusttijd nodig hebben na school en dat het spelen met vriendjes meer moeite kost dan bij horende kinderen. Dit rapporteerden kinderen en ouders. Het is niet duidelijk waarom de kinderen wel meer rusttijd nodig hebben en meer moeite hebben met spelen, maar zich niet meer vermoeid voelen na school dan horende kinderen. Een verklaring kan zijn dat de kinderen zich minder bewust zijn van de mate van vermoeidheid, maar wel de gevolgen daarvan herkennen en kunnen benoemen. Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de individuele mate van vermoeidheid sterk varieert. Deze variatie wordt verderop in dit artikel besproken. In het weekend zijn er geen verschillen in vermoeidheid tussen DSH- en horende kinderen. Waarschijnlijk neemt de vermoeidheid dan weer af.

Percepties van kinderen vergeleken met ouders en leerkrachten

Het tweede doel van dit onderzoek was gericht op de vraag of de percepties van kinderen, hun ouders en leerkrachten met betrekking tot de beleefde vermoeidheid van het kind overeenkomen of niet. Hiervoor zijn de data vanuit de vragenlijsten geanalyseerd. Bij het vergelijken van de gegeven antwoorden per kind met die van hun ouders en leerkrachten, blijkt dat de mate van vermoeidheid van het kind overeenkomt met wat ouders zien of merken aan hun kind. De percepties van leerkrachten komen nauwelijks overeen met die van de kinderen, noch van hun ouders. Sommige kinderen en hun ouders rapporteerden een hoge mate van vermoeidheid en hun leerkrachten nauwelijks, maar ook andersom. Het is niet duidelijk waarom die percepties niet overeenkomen, hier zou meer onderzoek naar gedaan moeten worden.

De verschillen in perceptie heeft wel implicaties voor de beroepspraktijk met betrekking tot de begeleiding en het onderwijs aan DSH- én horende leerlingen. Leerkrachten en ouders merken niet altijd de beleefde vermoeidheid van de leerling op. Daarnaast kan er ook niet vanuit worden gegaan dat leerlingen hun eigen vermoeidheid altijd (h)erkennen.

Het bundelen van verschillende inzichten kan bijdragen aan het in kaart brengen van de vermoeidheid bij de leerling. Door regelmatig in gesprek te gaan met elkaar, kan er inzicht ontstaan in elkaars percepties. Dat kan bijdragen aan passende begeleiding en helpende interventies om zo vermoeidheid te reduceren. 

 

Foto: Shutterstock

Discussie vervolg

Oorzaken, oplossingen en gevolgen van vermoeidheid bij DSH-kinderen

Niet alle kinderen zijn even moe, zowel bij horende als bij DSH kinderen was er sprake van variatie. Individuele verschillen tussen kinderen zijn niet onnatuurlijk. Het ene kind kan meer en vaker moe zijn dan het andere kind. Om de spreiding bij DSH-kinderen te kunnen verklaren is in de data van dit onderzoek ook gekeken naar bepaalde uitschieters bij leeftijd, gender, type gehoorapparatuur, het al dan niet hebben van solo-apparatuur en een ondersteuningsarrangement. Er werden geen verbanden gevonden die deze verschillen kunnen verklaren. De mate van gehoorverlies zou volgens studies gericht op bij DSH-volwassenen geen invloed hebben op de mate van vermoeidheid.

Onderzoek elders biedt mogelijk aanknopingspunten om de spreiding in antwoorden bij DSH-kinderen te verklaren vanuit factoren die extra vermoeidheid kunnen veroorzaken. Uit onderzoeksliteratuur blijkt bijvoorbeeld dat iemand die doof of slechthorend is extra inspanning moet leveren om alles te kunnen volgen, ondanks het gebruik van gehoorapparatuur (Ohlenforst et al., 2017). Ook een klaslokaal met veel galm, weinig akoestische aanpassingen en de afstand tussen spreker en luisteraar kunnen er mogelijk voor zorgen dat de inspanning om te luisteren wordt verhoogd (Crandell & Smaldino, 2000). Vanuit de vragenlijsten kwam ook naar voren dat het volgens de leerkrachten voor DSH-kinderen vermoeiender is om naar hen te luisteren, dan dat het voor horende kinderen is. Dit werd ook benadrukt door de meeste kinderen in de interviews. Samenwerken en praten in de klas met andere kinderen, was ook een meer vermoeiende activiteit voor DSH-kinderen dan voor horende kinderen.

De inspanning die DSH-kinderen moeten leveren, kan bovendien versterkt worden door extra cognitieve uitdagingen die de kinderen gedurende de schooldag ervaren. Doofheid of slechthorendheid leidt niet alleen tot verminderde perceptie van spraak, maar ook tot minder goed begrip van de gesproken taal. En dan zal niet alleen het spraakverstaan in de klas, maar ook het begrijpen van de lesstof meer inspanning kunnen vergen.

Doofheid of slechthorendheid leidt niet alleen tot verminderde perceptie van spraak, maar ook tot minder goed begrip van de gesproken taal.

Wanneer een kind daarbij ook slecht slaapt, kunnen factoren elkaar beïnvloeden en opstapelen. Of en zo ja hoe gehoorproblemen samenhangen met slaapproblemen is onduidelijk. Eén mogelijke verklaring is dat de slaapproblemen kunnen voortkomen door de opbouw van stress (Han et al., 2012). Bij DSH-kinderen kan deze stress mogelijk veroorzaakt worden door de voortdurende extra inspanning om te luisteren en te begrijpen wat er gedurende de dag wordt gezegd (Bess & Hornsby, 2014). Er is echter maar heel weinig bekend over mogelijke slaapproblemen bij DSH-kinderen en of deze vaker bij hen voorkomen dan bij horende kinderen.

Voor DSH-kinderen zijn er dus mogelijk meer factoren van invloed op vermoeidheid dan voor horende kinderen. Deze factoren kunnen er mogelijk ‘bovenop’ komen bij DSH kinderen, en leiden tot meer vermoeidheid. Het is daarom dus niet mogelijk om te spreken dat DSH persé tot vermoeidheid leidt, maar wel dat deze kinderen extra risico lopen om meer en vaker vermoeid te raken. 

Er zijn ook beschermende factoren die er juist voor kunnen zorgen dat iemand ondanks het gehoorverlies en de extra inspanningen die dat met zich kan brengen toch niet moe wordt. Uit zowel de interviews als onderzoeksliteratuur blijkt dat wanneer DSH-kinderen (en volwassenen) in een omgeving functioneren waarin kennis over doofheid en slechthorendheid beschikbaar is en waar rekening met hen gehouden wordt, dit een positieve invloed kan hebben op de mate van vermoeidheid. Wanneer de omgeving handvatten heeft in de communicatie en begrip heeft, voelt het kind zich gesteund. Daarnaast zouden meer rustmomenten en regelmogelijkheden voor de leerlingen gedurende een schooldag kunnen zorgen voor minder vermoeidheid. Een leerling die eigen regie neemt en regelmatig even ‘uitcheckt’ door situaties te negeren of te vermijden, heeft mogelijk minder last van vermoeidheid dan een leerling die dit niet doet. 

Kind- en omgevingsfactoren die vermoeidheid zouden kunnen reduceren gedurende een schooldag zouden als interventies kunnen worden ingezet. Denk bijvoorbeeld aan akoestische aanpassingen in het klaslokaal, of het inzetten van hulpmiddelen om het spraakverstaan en begrip te verbeteren. Maar ook het voorlichten van leerkrachten en klasgenoten over doofheid en slechthorendheid voor meer kennis en begrip. En het (h)erkennen van vermoeidheid door de leerling zelf en daarin eigen regie leren nemen. Deze interventies dienen wel verder onderzocht te worden om de effectiviteit te onderbouwen.

Vermoeidheid kan voor DSH-kinderen negatieve gevolgen hebben voor de concentratie en taakgerichtheid en emoties. Vermoeidheid kan soms lichamelijke klachten geven zoals hoofdpijn of oorsuizen. In de literatuur komen deze klachten ook naar voren bij DSH-volwassenen, en hebben ze ernstiger gevolgen voor het werk en de kwaliteit van leven. Ondanks dat kinderen in dit onderzoek deze klachten noemen en zich ook meer vermoeid voelen, zien ze vermoeidheid niet als probleem. Ze passen zich aan, ‘gaan gewoon door’ en zullen niet snel activiteiten afzeggen. Of de vermoeidheid van kinderen later voor problemen kan zorgen is niet met zekerheid te zeggen. Uit studies bij DSH-volwassenen blijkt dat vermoeidheid voor hen wél een probleem is. Daarom is het van belang om alert te blijven op de vermoeidheid bij DSH-kinderen. In begeleiding en vervolgonderzoek dient aandacht besteed te worden aan strategieën en handvatten die aangereikt kunnen worden aan kinderen om vermoeidheid te herkennen, erkennen en reduceren, zodat eventuele grotere problemen op latere leeftijd kunnen worden voorkomen.

Conclusie en aanbevelingen

Conclusie en aanbevelingen

Dat kinderen wel eens moe zijn, is niet zo erg of abnormaal. Zeker niet als de vermoeidheid fysiek is. Acute vermoeidheid is goed op te lossen, maar chronische vermoeidheid kan voor problemen zorgen, zeker als deze mentaal/cognitief van aard is. Met het oog op het verhoogde risico op vermoeidheid bij DSH-kinderen als gevolg van het samenspel van factoren en het risico op het ontwikkelen van langdurige vermoeidheid en de consequenties hiervan in de toekomst, zou in de ambulante begeleiding meer aandacht voor vermoeidheid bij kinderen op zijn plaats zijn. Het signaleren, benoemen, herkennen en erkennen van vermoeidheid door het kind zelf, de ouder en de leerkracht speelt hierbij een belangrijke rol.

Het signaleren, benoemen, herkennen en erkennen van vermoeidheid speelt een belangrijke rol.

In de begeleiding dienen ook de percepties van ouders en leerkrachten meegenomen te worden, zodat de vermoeidheid goed in kaart kan worden gebracht. Voor het aanleren van gedrag om vermoeidheid te voorkomen en het leren kennen van eigen grenzen is het belangrijk dat de omgeving van het kind weet hoe ze hierbij kunnen ondersteunen. Ook voor het aanpakken van oorzaken die van invloed zijn op vermoeidheid en het inzetten van aanpassingen die helpend zijn, dient eerst begrip en inzicht van alle kanten te worden gecreëerd.

Vermoeidheid dient door middel van interventies aangepakt te worden of juist te worden voorkomen. Interventies die helpen om vermoeidheid te reduceren zijn bijvoorbeeld akoestische aanpassingen in een klaslokaal en vermindering van het aantal leerlingen in een klas. Dit zou voor minder lawaai en dus voor minder luisterinspanning kunnen zorgen. Mogelijk zou ook het gebruik van ondersteunende gebaren in de klas een positieve impact kunnen hebben op de luisterinspanning die DSH-kinderen moeten leveren en dus op hun vermoeidheid. Deze interventies dienen in de toekomst verder onderzocht te worden om de effectiviteit hiervan te bewijzen.

DSH-kinderen zouden bovendien gebaat zijn bij het nemen van meer rustpauzes, het zelf kunnen indelen van de tijd en het aanleren van bepaalde strategieën om vermoeidheid te kunnen voorkomen.   

Daarnaast zou bekendheid en begrip over doofheid en slechthorendheid in de directe omgeving van deze kinderen positief kunnen bijdragen aan de mate waarop een DSH-kind zich gesteund en begrepen voelt. Mogelijk draagt dit bij aan het voorkomen van vermoeidheid. Niet alleen de leerkracht, maar ook de klasgenoten, de familie, de sporttrainer, vriendjes en vriendinnetjes zouden handvatten moeten krijgen om goed te communiceren met een doof of slechthorend kind.

Literatuuroverzicht

  1. Bess, F. H., & Hornsby, B. W. Y. (2014). The Complexities of Fatigue in Children with Hearing Loss. Perspectives on Hearing and Hearing Disorders in Childhood, 24(2), 25–39.
  2. Bess, F. H., Davis, H., Camarata, S., & Hornsby, B. W. Y. (2020). Listening-Related Fatigue in Children With Unilateral Hearing Loss. Language, Speech, and Hearing Services in Schools, 51(1), 84–97. https://doi.org/10.1044/2019_lshss-ochl-19-0017
  3. Crandell, C. C., & Smaldino, J. J. (2000). Classroom Acoustics for Children With Normal Hearing and With Hearing Impairment. Language, Speech, and Hearing Services in Schools, 31(4), 362–370. https://doi.org/10.1044/0161-1461.3104.362
  4. Han, K. S., Kim, L., & Shim, I. (2012). Stress and Sleep Disorder. Experimental Neurobiology, 21(4), 141–150. https://doi.org/10.5607/en.2012.21.4.141
  5. Hornsby, B. W. Y., Gustafson, S. J., Lancaster, H., Cho, S.-J., Camarata, S., & Bess, F. H. (2017). Subjective Fatigue in Children With Hearing Loss Assessed Using Self- and Parent-Proxy Report. American Journal of Audiology, 26(3S), 393–407.
  6. Maurix, M. (2007). Moe van het werk: Een onderzoek naar vermoeidheid en burn-out onder auditief beperkte werknemers (Ongepubliceerde masterthesis). Universiteit Maastricht.
  7. Ohlenforst, B., Zekveld, A. A., Jansma, E. P., Wang, Y., Naylor, G., Lorens, A., Lunner, T., & Kramer, S. E. (2017). Effects of Hearing Impairment and Hearing Aid Amplification on Listening Effort. Ear and Hearing, 38(3), 267–281. https://doi.org/10.1097/aud.0000000000000396
  8. Zoutenbier, I., Versteegde, L., Sluijmers, J., Singer, I., & Gerrits, E. (2016). Prevalentie en incidentie van gehoorstoornissen bij kinderen (Rapport voor NVLF van Lectoraat Logopedie Hogeschool Utrecht). https://www.nvlf.nl/wp-content/uploads/sites/2/2020/06/Prevalentie-en-incidentie-van-gehoorstoornissen-bij-kinderen.pdf