De gedachte erachter is dat een concept map de diepere kennisverwerving weergeeft die de leerlingen hebben opgedaan tijdens het lezen. Met de concept map meet je of leerlingen verbanden leggen tussen de concepten die zij hebben geïdentificeerd tijdens het lezen, waardoor zij een overzicht krijgen van de gelezen tekst. Het visueel maken van deze kennis in het hoofd, zorgt ervoor dat de onderliggende structuur in één keer duidelijk wordt. Door te tellen hoeveel concepten op het eerste niveau (direct gekoppeld aan het hoofdconcept), concepten op het tweede niveau (zitten aan de eerste level concepten vast) en concepten op het derde niveau (aan de tweede level concepten gerelateerd) de leerlingen opschreven kan door middel van een formule worden berekend hoe complex de getekende mindmap is. Een leerling die een hoge score heeft op de complexiteit van de concept map, zou een diepere mate van kennisverwerving laten zien, dan een leerling met een lage score op de complexiteit. De scores op de vragen (letterlijke kennisverwerving) en de complexiteit van de concept map (diepere kennisverwerving) blijken dan ook in ons onderzoek redelijk positief aan elkaar gerelateerd te zijn. Tijdens een individuele sessie deden de leerlingen taken die onder andere hun verbaal en visuo-spatieel werkgeheugen in kaart brachten.
Begrip van gestructureerde hyperteksten niet problematisch
Ons onderzoek toont overtuigend aan dat het lezen van een hiërarchisch gestructureerde hypertekst, waarbij de onderlinge verbanden duidelijk zichtbaar zijn gemaakt, niet voor meer problemen zorgt dan het lezen van een lineaire tekst. Dit geldt voor zowel de D/SH leerlingen en leerlingen met een TOS als de horende leerlingen en is een replicatie van een eerdere studie onder horende leerlingen (Klois, Segers & Verhoeven, 2013). Er werden net zoveel zoveel vragen goed gemaakt na het lezen van een lineaire tekst (gemiddeld 5,6 van de 10 vragen goed) als na het lezen van een hypertekst (gemiddeld 5,6 van de 10 vragen goed) en een net zo complexe concept map getekend na het lezen van de lineaire tekst (gemiddelde score van 25,2) en de hypertekst (gemiddelde score van 25,4). De hypertekst moet dus wel voorgestructureerd zijn: de teksten die via de links toegankelijk worden volgen een duidelijke hiërarchische structuur: van hoofdzaken naar meerdere detailniveaus.
Een opvallende bevinding uit het huidige onderzoek is dat de D/SH leerlingen en leerlingen met een TOS alle teksten even goed begrepen als de leerlingen zonder gehoor- of taalproblemen. Dit lijkt opmerkelijk, maar is bij nader inzien niet zo verrassend, aangezien de geselecteerde horende leerlingen eenzelfde decodeerniveau en leeswoordenschat als de D/SH leerlingen en leerlingen met TOS hadden, maar wel drie jaar jonger waren.
Verder valt op dat de D/SH leerlingen relatief goed scoorden op de individuele leestaken, een resultaat dat in onderzoeken naar het begrijpend lezen van D/SH leerlingen niet vaak gevonden wordt. Bijna al deze leerlingen kwamen van één VSO school, specifiek gericht op het onderwijs aan D/SH leerlingen met vaak wat hogere ontwikkelingsniveaus; op de school neemt de Nederlandse Gebarentaal in het onderwijs een belangrijke plaats in. We moeten daarom dus voorzichtig zijn met de generalisatie van deze bevindingen naar alle D/SH leerlingen.
Wanneer we kijken naar de rol van het werkgeheugen bij het lezen van hiërarchisch gestructureerde hyperteksten, dan blijkt dat deze rol van belang is. Zowel het verbaal werkgeheugen als het visuo-spatieel werkgeheugen blijken positief gerelateerd aan het leesbegrip van hyperteksten. Leerlingen met een hogere score op de taken voor verbaal en visuo-spatiële werkgeheugen, scoorden ook hoger op de tekstbegrip vragen en hun concept mappen van de hyperteksten bleken complexer te zijn. Het visuo-spatieel werkgeheugen bleek zelfs een voorspeller van het hypertekstbegrip, ook als de hypertekst gestructureerd is. Het lijkt erop dat het visuo-spatieel werkgeheugen de leerlingen helpt bij het visualiseren en internaliseren van de tekststructuur, wat hun leesbegrip bevordert. In algemene zin bleek het visuo-spatieel werkgeheugen bij de D/SH leerlingen beter ontwikkeld dan bij de leerlingen met een TOS. Meer informatie hierover is te vinden in een Engelstalig artikel over ons onderzoek (Blom, Segers, Hermans, Knoors & Verhoeven, 2017).
Omdat het merendeel van de hyperteksten die nu op internet te vinden zijn, een netwerkstructuur hebben, is het belangrijk dat een vervolgonderzoek zich focust op het leesbegrip van deze ongestructureerde hyperteksten. Uit eerder onderzoek bij zowel volwassen lezers als jonge lezers zonder gehoor- of taalproblemen blijkt dat de netwerk hypertekst moeilijker te lezen en te begrijpen is dan een hiërarchische hypertekst en een gewone, lineaire tekst zonder hyperlinks. Een onderzoek dat wij recentelijk uitvoerden bij horende leerlingen in de brugklas van het vwo, laat zien dat deze leerlingen alleen moeite hadden met het begrijpen van netwerk hyperteksten, wanneer zij een relatief beperkte woordenschat hadden. Leerlingen met een rijke woordenschat lieten geen lagere leesbegrip zien bij het lezen van een netwerk hypertekst vergeleken met een lineaire tekst. De structuur van een hypertekst lijkt er dus toe te doen, en daarom voeren wij op dit moment een vervolgonderzoek uit naar het leesbegrip van dit type hyperteksten bij D/SH leerlingen en leerlingen met een TOS.