Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
Lessen uit Leesonderzoek
Deel dit artikel
13 augustus 2016 - Leestijd 5 - 10 minuten

Op vrijdag 10 juni 2016 nam Prof. Ludo Verhoeven afscheid als hoogleraar van de Radboud Universiteit en als directeur van het Expertisecentrum Nederlands. Hij kreeg ter gelegenheid van zijn afscheid een symposium over lezen aangeboden. Het neurowetenschappelijk onderzoek stond daarbij centraal. Van Horen Zeggen was aanwezig en interviewde een aantal deelnemers. Wat was interessant voor onze sector en welke consequenties zien zij voor de praktijk?

Verhoeven verlaat het onderzoeksveld overigens niet. Hij gaat verder als deeltijd bijzonder hoogleraar en zal bij Kentalis onderzoek gaan doen naar de variatie in communicatie, taal en geletterdheid.

page.header_image.alt

alinea 1 en 2

Aanleg en omgevingsinvloeden

Tijdens het symposium werden vier lezingen gehouden (zie kader) over de individuele variatie en de neurocognitieve processen bij het leren lezen en bij begrijpend lezen. In de eerste presentatie vertelde Prof. Ken Pugh dat uit het in beeld brengen van hersenactiviteit (neuroimaging) blijkt dat zwakke lezers niet in staat zijn om activiteiten in een aantal hersengebieden goed te organiseren. Er wordt onder andere verminderde activiteit in de hersengebieden gemeten en er zijn problemen met het leren lezen en het vasthouden van het geleerde. Constance Vissers (senior onderzoeker Kentalis en UD Radboud Universiteit): “Het in kaart brengen van hersenactiviteit is ook voor onze sector (auditief/communicatief) kansrijk. Pugh laat zien dat er veel verbindingen in de hersenen zijn die te maken hebben met visueel (her)kennen van woorden en de fonologische informatieverwerking. Deze beïnvloeden elkaar onderling sterk. Er lijkt in de hersenen een relatie te bestaan tussen lezen en spreken. Ik vind het van belang om daar verder in te duiken: hoe kan lezen helpen om spraak te verbeteren en andersom?”

Uit het onderzoek van prof. Peter de Jong blijkt dat bij dyslexie het leesprofiel van beide ouders samenhangt met dat van het kind. Hij geeft aan dat dyslexie een genetische component heeft, maar ook de wijze waarop niet-dyslectische ouders omgaan met geschreven taal hangt samen met het leesprofiel van hun dyslectische kind. Dat suggereert dat ook de omgeving van invloed is op het ontstaan van dyslexie. Wendy Boelhouwer (klinisch linguïst Kentalis en promovenda Radboud Universiteit) en Annette Scheper (klinisch linguïst en senior onderzoeker Kentalis) zien parallellen met de situatie bij Taalontwikkelingsstoornissen (TOS). “We geven wellicht onvoldoende aandacht aan het profiel van de ouders: we moeten oog hebben voor de genetische component en voor de invloeden uit de directe leefomgeving.”

Diagnose en interventie

Hanneke Wentink, lector functionele geletterdheid bij Saxion Lerarenopleiding, ziet voordelen als de diagnose dyslexie bij kinderen met leesproblemen wordt uitgesteld. "Prof. Peter de Jong gaf tijdens het symposium aan dat er bij jonge kinderen veel ontwikkeling mogelijk is. De kans dat een leerling die in groep 5 de diagnose dyslexie krijgt, in groep 8 nog steeds dyslectisch is, is ongeveer 50%, vertelde hij. Maar veel kinderen houden alsnog de diagnose. Dat is niet goed want dan krijgen ze de verkeerde aandacht." Nog steeds ziet Wentink voorbeelden van didactische verwaarlozing. "In feite bereik je al veel met deze leerlingen door goed onderwijs te geven. Anna Bosman van de RU liet vandaag ook weten dat de kwaliteit van de leerkracht er zeer toe doet! Een diagnose dyslexie helpt daar niet altijd bij." Veel onderzoek richt zich op de onderliggende oorzaken van lees- en spellingsproblemen. Wentink: "Ik wil echter weten wat helpt om zwakke lezers toch te leren lezen! We zijn nog onvoldoende in staat om de (onderwijs)behoefte van de zwakke lezer te duiden. Wat speelt er allemaal bij deze leerling?" Wentink ziet de noodzaak voor het onderzoek naar de onderliggende factoren van de leesproblemen, maar wil tegelijkertijd meer aandacht voor de problemen die leerlingen in de praktijk ervaren. "Daarom zou ik leerlingen zelf willen bevragen. Volgens mij weten leerlingen uit groep 5 of 6 best of er iets niet deugt. Ik ken leerlingen met een diagnose dyslexie, die zelf vinden dat het probleem helemaal niet zo groot is. Soms is dat terecht en geven we de verkeerde hulp. Andere leerlingen kunnen precies aangeven waar ze moeite mee hebben, zodat je ze gericht kunt helpen."

twee meisjes lezen op school
Foto: Peter Strating

Alinea 3

Begrijpend lezen

"Mij sprak vooral de lezing van prof. Paul van den Broek aan”, vertelt Mienke Droop, universitair docent onderwijskunde van de Radboud Universiteit: “Het blijkt eens te meer van groot belang om je onderwijs zodanig in te richten dat leerlingen met lees- en spellingsproblemen er uit de voeten kunnen en zwakke lezers in staat blijven voldoende van de kennisoverdracht te profiteren." Van den Broek liet zien hoe teksten aangepast kunnen worden, zodat zwakke lezers ze goed kunnen begrijpen. Hij gaf aan dat in goed leesbare teksten de tijdslijn in een goede volgorde staat, de verwijzingen van zin naar zin eenduidig zijn en onderdelen van teksten die duidelijk met elkaar te maken hebben dicht bij elkaar in de buurt staan in de tekst. Interne coherentie van teksten, dus de mate van samenhang binnen de tekst, is van groot belang voor tekstbegrip, vindt van den Broek. Mienke Droop: " In de schoolpraktijk zie ik dat we het vaak met bestaande teksten doen, die niet altijd aan deze voorwaarden voldoen. De kwaliteit van de tekst is echter essentieel om alle leerlingen bij de les te kunnen betrekken."

Annet de Klerk, afdelingsdirecteur Kentalis Talent/senior beleidsmedewerker Kentalis Onderwijs onderkent dit ook: “Om teksten te kunnen begrijpen moeten lezers gericht zijn op de betekenisvolle kernen in de tekst. Slechte lezers zijn vaker gericht op irrelevante informatie. Het zou interessant zijn om via eye tracking (= het volgen van de oogbewegingen bij het lezen, red.) na te gaan op welke tekstonderdelen dove lezers gericht zijn en waar ze hun informatie precies uit halen. Als we ook daar verschillende typen lezers zien, kunnen we teksten gericht aanpassen om hen te helpen zich op de juiste kernen te richten.”