Aanleg en omgevingsinvloeden
Tijdens het symposium werden vier lezingen gehouden (zie kader) over de individuele variatie en de neurocognitieve processen bij het leren lezen en bij begrijpend lezen. In de eerste presentatie vertelde Prof. Ken Pugh dat uit het in beeld brengen van hersenactiviteit (neuroimaging) blijkt dat zwakke lezers niet in staat zijn om activiteiten in een aantal hersengebieden goed te organiseren. Er wordt onder andere verminderde activiteit in de hersengebieden gemeten en er zijn problemen met het leren lezen en het vasthouden van het geleerde. Constance Vissers (senior onderzoeker Kentalis en UD Radboud Universiteit): “Het in kaart brengen van hersenactiviteit is ook voor onze sector (auditief/communicatief) kansrijk. Pugh laat zien dat er veel verbindingen in de hersenen zijn die te maken hebben met visueel (her)kennen van woorden en de fonologische informatieverwerking. Deze beïnvloeden elkaar onderling sterk. Er lijkt in de hersenen een relatie te bestaan tussen lezen en spreken. Ik vind het van belang om daar verder in te duiken: hoe kan lezen helpen om spraak te verbeteren en andersom?”
Uit het onderzoek van prof. Peter de Jong blijkt dat bij dyslexie het leesprofiel van beide ouders samenhangt met dat van het kind. Hij geeft aan dat dyslexie een genetische component heeft, maar ook de wijze waarop niet-dyslectische ouders omgaan met geschreven taal hangt samen met het leesprofiel van hun dyslectische kind. Dat suggereert dat ook de omgeving van invloed is op het ontstaan van dyslexie. Wendy Boelhouwer (klinisch linguïst Kentalis en promovenda Radboud Universiteit) en Annette Scheper (klinisch linguïst en senior onderzoeker Kentalis) zien parallellen met de situatie bij Taalontwikkelingsstoornissen (TOS). “We geven wellicht onvoldoende aandacht aan het profiel van de ouders: we moeten oog hebben voor de genetische component en voor de invloeden uit de directe leefomgeving.”
Diagnose en interventie
Hanneke Wentink, lector functionele geletterdheid bij Saxion Lerarenopleiding, ziet voordelen als de diagnose dyslexie bij kinderen met leesproblemen wordt uitgesteld. "Prof. Peter de Jong gaf tijdens het symposium aan dat er bij jonge kinderen veel ontwikkeling mogelijk is. De kans dat een leerling die in groep 5 de diagnose dyslexie krijgt, in groep 8 nog steeds dyslectisch is, is ongeveer 50%, vertelde hij. Maar veel kinderen houden alsnog de diagnose. Dat is niet goed want dan krijgen ze de verkeerde aandacht." Nog steeds ziet Wentink voorbeelden van didactische verwaarlozing. "In feite bereik je al veel met deze leerlingen door goed onderwijs te geven. Anna Bosman van de RU liet vandaag ook weten dat de kwaliteit van de leerkracht er zeer toe doet! Een diagnose dyslexie helpt daar niet altijd bij." Veel onderzoek richt zich op de onderliggende oorzaken van lees- en spellingsproblemen. Wentink: "Ik wil echter weten wat helpt om zwakke lezers toch te leren lezen! We zijn nog onvoldoende in staat om de (onderwijs)behoefte van de zwakke lezer te duiden. Wat speelt er allemaal bij deze leerling?" Wentink ziet de noodzaak voor het onderzoek naar de onderliggende factoren van de leesproblemen, maar wil tegelijkertijd meer aandacht voor de problemen die leerlingen in de praktijk ervaren. "Daarom zou ik leerlingen zelf willen bevragen. Volgens mij weten leerlingen uit groep 5 of 6 best of er iets niet deugt. Ik ken leerlingen met een diagnose dyslexie, die zelf vinden dat het probleem helemaal niet zo groot is. Soms is dat terecht en geven we de verkeerde hulp. Andere leerlingen kunnen precies aangeven waar ze moeite mee hebben, zodat je ze gericht kunt helpen."