Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
Er was eens… een Verhaalvlecht
Deel dit artikel

Er was eens… een Verhaalvlecht

Story Grammar Training voor vertelvaardigheid bij TOS

30 maart 2023 - Leestijd 13 - 18 minuten

Een verhaal vertellen is een complexe vaardigheid. Jonge kinderen kunnen dit steeds beter naarmate zij ouder worden en meer taal tot hun beschikking krijgen. Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) blijven vaak veel moeite houden met vertellen. Het werken met de Verhaalvlecht volgens Story Grammar Training (SGT®) helpt deze kinderen bij het beter begrijpen en vertellen van hun verhaal. Aan de hand van casus Emma wordt de werkwijze van de methode SGT uitgelegd.

page.header_image.alt

Foto: pexels.com

Inleiding

In dit artikel zijn verwijzingen naar literatuur tussen [ ] haakjes opgenomen. Het literatuuroverzicht is onderaan te vinden.

Inleiding vertellen van een verhaal

Kinderen zijn van jongs af aan omringd door verhalen van volwassenen over de cultuur waarin zij opgroeien. Bij jonge kinderen gaan de verhalen over alledaagse activiteiten in gedeelde gebeurtenissen, films en (prenten)boeken. Als kinderen ouder worden, leren zij ook over zichzelf en de omringende wereld. Zij doen dit deels vanuit het aanbod van (fictieve) mondelinge en geschreven verhalen via o.a. gesprekken, boeken en films. Kinderen vormen zo hun eigen identiteit en krijgen kennis over de  wereld via het ‘landschap van bewustwording’ van hun cultuur (Landscape of Consciousness) [4].  
Voor het vertellen van een verhaal zijn belangrijke communicatieve, talige en cognitieve vaardigheden nodig, die kinderen moeten ontwikkelen. Onder mondelinge vertelvaardigheid verstaan wij ‘het produceren van opeenvolgende grammaticale zinnen, die hiërarchisch in plaats, tijd en causaliteit zijn verbonden in een plotstructuur’ [2:13]. De ontwikkeling van vertellen kent een opbouw, waarbij het begrip voorloopt op de productie. De plotstructuur vormt de rode draad van een verhaal. Naarmate kinderen ouder worden leren zij steeds meer plotelementen als onderdeel van de plotstructuur verwoorden. Zo vertellen jonge kinderen alleen nog eenvoudige gebeurtenissen rond een hoofdpersoon of plaats. Als zij ouder worden, kunnen zij steeds beter met complexe woorden, zoals bijwoorden en voegwoorden, de samenhang of hiërarchische relaties tussen gebeurtenissen van een verhaal vertellen. 

Meer samenhang in mondelinge vertelvaardigheid leidt tot beter begrip bij de anderUit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat meer samenhang in mondelinge vertelvaardigheid tot een beter begrip bij de ander leidt [21]. Verder blijkt mondelinge vertelvaardigheid een belangrijke voorspeller te zijn voor stellen [17]. Ook is vertelvaardigheid voorspellend voor academische en linguïstische vaardigheden [5,8]. Vanaf dat kinderen kunnen lezen, beïnvloeden de academische en linguïstische vaardigheden elkaar in positieve zin. Tot minstens twaalf jaar loopt de mondelinge vertelvaardigheid voor op het stellen.  

TOS en leren vertellen

TOS en leren vertellen 

Het vertellen van een verhaal is een complexe vaardigheid en dus een uitdaging voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Deze kinderen hebben meer ondersteuning nodig bij het leren begrijpen en vertellen en/of schrijven van verhalen en teksten (zie Fig. 1). Daarnaast hebben zij vaak moeite om hun aandacht vast te houden bij het luisteren naar hun eigen auditieve informatie of het verwerken van visuele informatie, zoals bij het vertellen van een verhaal in een prentenboek. Bij vertellen zijn executieve functies betrokken, zoals het vasthouden van informatie in het werkgeheugen of het plannen en organiseren van informatie waar kinderen met TOS vaak moeite mee hebben [9,6,14]. Verder lijken kinderen met TOS meer moeite te hebben met het impliciet of statistisch leren [23,12]. Zij ondervinden problemen om patronen in gesproken taal te herkennen en zo de taalregels af te leiden.  
Het verbeteren van het begrijpen en vertellen van een verhaal zorgt ervoor dat kinderen met TOS beter kunnen participeren in het onderwijs en in de maatschappij. Behandeling met een narratieve basis is een effectieve methode om aan de verschillende taallagen van vertelvaardigheid te werken [15].  

Fig. 1. Meike die TOS heeft, praat in een interview over hoe het vertellen voor haar is.

Fig. 1. Meike die TOS heeft, praat in een interview over hoe het vertellen voor haar is.

Aanleiding SGT

Aanleiding Story Grammar Training®

In Nederland zijn er verschillende manieren om te werken aan vertelvaardigheid (o.a. de vertelvis en Colorcards: 5xW en Starters om te vertellen), maar deze richten zich vooral op het benoemen van (delen van) plotelementen en niet op de relaties ertussen. 
De auteurs van dit artikel gingen daarom op zoek of er internationaal een geschikte narratieve methode bestaat. Zo kwamen zij de Amerikaanse cursus Story Grammar Marker (SGM) bij MindWing Concepts tegen [13]. Zij volgden deze SGM cursus in Amerika, waardoor zij gecertificeerd zijn als behandelaar en Train de Trainer. De volgende stap was het maken van een Nederlandse vertaling en de psycholinguïstische onderbouwing. Dit heeft geleid tot de behandelmethode Story Grammar Training (SGT®) voor kinderen met TOS vanaf 6;0 jaar [7]. ‘Story grammar’ verwijst naar de verplichte verhaalelementen in een verhaal: op macroniveau is dat de plotstructuur en op microniveau zijn dat woorden, zinnen en de samenhang tussen deze elementen.  

Verplichte verhaalelementen zijn plotstructuur, woorden, zinnen en de samenhang ertussenVanaf 2014 wordt de methode SGT ingezet in de specialistische behandelingen voor kinderen met TOS bij het Ambulatorium Kentalis op basis van uitgebreide diagnostiek van vertelvaardigheid. Ook is in 2014 een cursus over het werken met SGT ontwikkeld, waarin deze kennis met professionals binnen en buiten Kentalis wordt gedeeld. De methode SGT biedt inmiddels veel houvast aan kinderen met TOS binnen Kentalis, maar ook aan kinderen in behandeling bij andere ZG-instellingen (o.a. Auris, NSDSK). Ook is er onderzoek naar de effectiviteit van SGT uitgevoerd voor de individuele logopedische behandeling in zorg en voor groepslessen SGT in de klas vanaf groep 5 [11]. De kinderen kunnen na een aanbod van SGT in de klas meer grammaticale zinnen en meer plotelementen gebruiken, waardoor hun taalproductie beter toegankelijk is geworden. 

Fig. 2. De Verhaalvlecht met de symbolen voor de macrostructuur van een verhaal; vertaald naar ©MindWing Concepts (Moreau & Fidrych, 2008).

Fig. 2. De Verhaalvlecht met de symbolen voor de macrostructuur van een verhaal; vertaald naar ©MindWing Concepts (Moreau & Fidrych, 2008).

Narratief SGT

Narratief gebaseerde methode SGT

De methode SGT is een ‘narrative based language therapy’, waarbij het expliciet aanbieden van een narratieve structuur een kind uitlokt tot meer samenhang tijdens vertellen [15]. Het kind leert met de Verhaalvlecht van SGT om zijn verhaal te plannen en de juiste inhoud te vertellen (zie Figuur 2,3). De visueel-tactiele ondersteuning van de Verhaalvlecht zorgt er ook voor dat het werkgeheugen minder belast wordt.  

Om een samenhangend verhaal te vertellen moeten de macro- en microstructuur van het verhaal steeds goed op elkaar afgestemd zijn [2,7]. De symbolen van de Verhaalvlecht vormen de macrostructuur van een verhaal en bestaan uit de volgende plotelementen [19,16:3]:  

  • de hoofdpersonen (pompon) 
  • de setting (plaats en tijd) (ster) 
  • de initiërende gebeurtenissen (een probleem/ plotselinge gebeurtenissen) (schoentje als startschop)1 
  • het gevoel of emotie (van de hoofdpersoon over deze gebeurtenis) (hart) 
  • het doel (het plan om dit  op te lossen) (hand) 
  • de reacties (pogingen om het doel te bereiken) (kralen) 
  • de ontknoping (resultaat van de acties) (strikje) 
  • het eindgevoel (gevoel van de hoofdpersoon na de ontknoping) (kleine hartjes).  

Elementen van macro- en microniveau beïnvloeden elkaar en het effect van de boodschap

Een verhaal moet verteld worden in grammaticale (en complexe) zinnen. Dit niveau is de microstructuur van een verhaal. De microstructuur gaat over het gebruik van inhoudswoorden (naamwoorden; lexicale werkwoorden), bijwoorden, (onderschikkende) voegwoorden, verwijswoorden, gemiddelde lengte van de uiting (MLU) en de lexicale samenhang, zoals gebruik van verwijswoorden (hij, die, dat).  
Beide niveaus beïnvloeden elkaar tijdens het vertellen: het weglaten van een onderschikkend voegwoord (microniveau) werkt door op de begrijpelijkheid van de plotstructuur (macroniveau); het weglaten van de hoofdpersoon (macroniveau) heeft invloed op de grammaticaliteit van de uiting (microniveau). Verder moet bij het vertellen van een verhaal ook rekening gehouden worden met de voorkennis en de verwachtingen van de luisteraar, zodat de luisteraar begrijpt wat er verteld wordt. De werkwijze van SGT wordt bij casus Emma toegelicht (zie na Schriftelijke taal).   

Fig. 3. Verschillende materialen (Verhaalvlecht, magneten, stempels) van de methode SGT®  om de samenhang van een verhaal te stimuleren.

Fig. 3. Verschillende materialen (Verhaalvlecht, magneten, stempels) van de methode SGT®  om de samenhang van een verhaal te stimuleren.

Behandeldoelen SGT

Behandeldoelen volgens SGT

SGT volgt bij het opstellen van behandeldoelen de verschillende verhaalfasen van de narratieve ontwikkeling (zie Figuur 4), waarbij bij iedere verhaalfase de plotstructuur op macroniveau meegroeit met de complexiteit van de taalvaardigheid op microniveau [1].  
De narratieve ontwikkeling bestaat uit de volgende verhaalfasen: de beschrijvende fase geeft een beschrijving van de hoofdpersoon en de tijd en/of plaats waar het verhaal zich afspeelt. De actiefase bestaat uit de acties van de hoofdpersoon of de gebeurtenissen in het verhaal. Dan volgt de reactiefase, waarin het kind leert dat de acties van de hoofdpersoon een reactie zijn op de startschop (kick-off). Daarna volgt de verkorte episode, die over het gevoel van de hoofdpersoon en de ontknoping in relatie tot de startschop gaat. De relatie tussen deze onderdelen krijgt nu meer aandacht. De complete episode introduceert het plan waarmee zo de kritische denkdriehoek (zie Figuur 5) ontstaat. Ook hoort hier het eindgevoel van de hoofdpersoon als element bij om het verhaal af te ronden.  
Vervolgens volgen er twee complexe verhaalfasen: de complexe episode en de interactieve episode. Deze fasen kunnen wel gebruikt worden voor het ontwikkelen van het begrijpen van een verhaal, maar zijn voor kinderen/ jongeren met TOS nog erg moeilijk om productief te gebruiken.  

Behandeldoelen volgen de verhaalfasen van de narratieve ontwikkelingTijdens de basisschoolleeftijd groeit de vertelvaardigheid van een eenvoudige structuur in de beschrijvende fase naar een meer complexe structuur in de complete episode [4]. De behandeldoelen per verhaalfase staan beschreven in de handleiding SGT [7]. De behandelaar gaat pas over naar een volgende fase als het kind de doelen gehaald heeft. Pas bij de beheersing van de complete episode maakt het kind kennis met de kritische denkdriehoek. 

Fig. 4. De opbouw in fases van de SGT om stapsgewijs de vertelvaardigheid te stimuleren

Fig. 4. De opbouw in fases van de SGT om stapsgewijs de vertelvaardigheid te stimuleren

Kritische denkdriehoek, sociale taal, schriftelijke taal

De Kritische Denkdriehoek

De Kritische Denkdriehoek vormt een centraal onderdeel van de SGT (zie Figuur 5). Dit onderdeel geeft kinderen meer inzicht in de motivatie van het handelen van de hoofdpersoon en de mogelijkheid om oorzaak-gevolg relaties te begrijpen en uit te drukken. Bij de Kritische Denkdriehoek wordt het gevoel van de hoofdpersoon bij de startschop gerelateerd aan het plan dat de hoofdpersoon daarop maakt (X besluit door Y om Z te doen). Die hoofdpersoon neemt dat besluit niet zomaar: er gaan allerlei gevoelens en gedachten aan vooraf, die met ‘mental state’ of ‘denkwerkwoorden’ (o.a. ‘herinneren’, ‘hopen’, ‘denken’, ‘weten’) gerealiseerd kunnen worden.

Gevoelens, denken, plan en samenhang zijn 'kritische' componenten

Sociale taal

Kinderen met TOS ervaren vaak problemen met Theory Of Mind en sociale taal [20]. Sociale taal veronderstelt sociaal denken. De kritische denkdriehoek maakt de ‘kritische’ sociale componenten van een verhaal zichtbaar: gevoelens, het denken (‘mental state’), het plan en de samenhang daartussen [22]. De Kritische Denkdriehoek kan ook helpen om dagelijkse sociale situaties te visualiseren en inzicht te krijgen in de causale relaties tussen de verschillende handelingen van de betrokken personen. Zo komt een kind met TOS in de dagelijkse sociale situatie ‘startschoppen’ tegen (bijvoorbeeld geplaagd worden op het schoolplein). Door samen met het kind een denkdriehoek uit te werken, krijgt het kind meer inzicht in zijn eigen en andermans (re)acties en gedragingen (zie ook de toelichting bij casus Emma).

Schriftelijke taal

Tot slot biedt SGT de mogelijkheid om aandacht te besteden aan de structuur van schriftelijke taal. De symbolen van de Verhaalvlecht kunnen ingezet worden om teksten beter te structureren en te begrijpen en om eigen teksten volgens een structuur te schrijven. Iedere verhaalfase komt overeen met een aspect van het begrijpend lezen. Zo kan een kind tijdens het werken aan de actiefase (hoofdpersoon, plaats en tijd en de acties) kennismaken met begrijpend leesteksten waarin lijstjes of stappenplannen te herkennen zijn. Binnen SGT kunnen verhaalteksten van (prenten)boeken gekoppeld worden aan informatieve teksten met hetzelfde thema.

Fig. 5. De Kritische Denkdriehoek met ‘startschop’, ‘emotie’ en ‘plan’ als essentiële onderdelen van de methode SGT.

Fig. 5. De Kritische Denkdriehoek met ‘startschop’, ‘emotie’ en ‘plan’ als essentiële onderdelen van de methode SGT.

Werkwijze SGT: Casus Emma

Werkwijze SGT: Casus Emma 

Aan de hand van casus Emma wordt de werkwijze van de methode SGT® in meer detail uitgelegd.  

Beginsituatie 

Profielschets Emma
Emma is een 10-jarig meisje met TOS, dat in groep 6 van de basisschool zit. De vraag bij aanmelding bij het Ambulatorium Kentalis is hoe zij haar gedachten beter kan leren verwoorden. Zij heeft al langere tijd logopedie en gaat onvoldoende vooruit.  
Emma beschikt over gemiddelde cognitieve capaciteiten. Ze heeft een normaal gehoor, maar heeft wel meer moeite met het verwerken van auditieve informatie in een rumoerige situatie. Emma blijkt bij het neuropsychologisch onderzoek vooral moeite te hebben met het snel kunnen verwerken van visuele informatie, het automatiseren en het opslaan van informatie in het geheugen. Ze heeft moeite om haar aandacht vast te houden bij veel en complexe auditieve informatie. Uit het klinisch linguïstisch onderzoek blijkt dat ze weinig complexe zinnen (o.a. bijzinnen) maakt met teveel grammaticale fouten en problemen heeft in het oproepen van woorden (woordvinding). Door deze problemen in de zinsbouw en de woordvinding kan Emma nog onvoldoende een samenhangend verhaal vertellen.

Emma's verhaalontwikkeling is in de reactiefase 

Diagnostiek vertelvaardigheid 

Om te bepalen in welke verhaalfase Emma zit zodat de behandeling optimaal kan aansluiten op haar verhaalniveau (macro- en microstructuur) is er meer inzicht nodig in haar vertelvaardigheid. Daarom is de Bus Verhaal Test (BVT, RTNA) [10] afgenomen, waarbij een modelverhaal bij plaatjes naverteld wordt en de Frog Story Test (FST handleiding) [18], waarbij het kind een plaatjesverhaal zelf moet vertellen. Uit de analyse van de FST blijkt dat de verhaalontwikkeling van Emma past bij de ‘reactiefase’: zij benoemt de hoofdpersoon, de plaats waar het verhaal zich afspeelt, de initiërende gebeurtenis en de (re-)actie van de hoofdpersoon. Bij het zelf vertellen zet Emma alleen het voegwoord ‘dus’ in om een verband tussen twee gebeurtenissen te verwoorden, maar bij het navertellen van het Busverhaal gebruikt Emma ook de nevenschikkende voegwoorden ‘maar’ en ‘want’, die passen bij een beginnend vertelniveau van jonge kinderen.  

Behandeling

In de behandeling van Emma is gewerkt met verhalen uit prentenboeken, waarin de reactiefase (macrostructuur) duidelijk te herkennen is om van daaruit naar de volgende fase te kunnen werken (zie Figuur 4). Emma moet de afzonderlijke symbolen van de Verhaalvlecht eerst expliciet leren koppelen aan de verschillende verhaalelementen. De afbeeldingen van prentenboeken hebben als voordeel, dat belangrijke plotelementen in het verhaal zichtbaar zijn, zodat daar de taal aan gekoppeld kan worden door de behandelaar. Emma leert de macrostructuur van het verhaal in het prentenboek te herkennen met behulp van de symbolen van de Verhaalvlecht. Emma heeft de koppeling tussen de hoofdpersoon en de plaats en tijd waar het verhaal zich afspeelt snel door. Het herkennen van de initiërende gebeurtenis, de ‘startschop’, kost Emma meer moeite. Er zijn in de behandeling daarom prentenboeken gekozen, waarbij juist de startschop duidelijk zichtbaar en herkenbaar is afgebeeld.  
Bij de reactiefase horen op het niveau van de microstructuur voegwoorden als ‘dus’, ‘maar’ en ‘want’. De behandelaar zet deze belangrijke verbindingswoorden als voorbeeld voor Emma consequent in bij het analyseren en het navertellen van het verhaal. Als Emma gaat navertellen, stimuleert de  behandelaar haar om meer samenhang aan te brengen met deze voegwoorden. Een ander doel voor Emma op het vlak van de microstructuur is het leren inzetten van meer specifieke inhoudswoorden. Er is een selectie gemaakt van inhoudswoorden, naamwoorden en lexicale werkwoorden, die voorkomen in het prentenboek. Als deze woorden steviger binnen het fonologisch en semantisch netwerk opgeslagen zijn, kan Emma ze vlotter en meer bewust inzetten bij het navertellen of uitspelen van het verhaal. De behandelaar zorgt voor een stevige opslag van de betekenis van die woorden (semantisch netwerk) en de opslag van de auditieve en schriftelijke woordvorm (fonologisch netwerk). Ook leert Emma welke woordvindingsstrategieën zij kan inzetten, als ze niet meteen op een woord kan komen.

De behandelaar stimuleert Emma om samenhang aan te brengen met verbindingswoorden  Voor de opzet van de behandeldoelen per fase is gebruik gemaakt van de beschreven doelen in de handleiding SGT. Als Emma in staat is een verhaal na te vertellen in de reactiefase (verwoorden van hoofdpersoon, setting, startschop en acties in zinnen met nevenschikkende voegwoorden en met heldere verwijzingen) starten we met de volgende verhaalfase, de verkorte episode. Er komen twee nieuwe elementen van de Verhaalvlecht bij: de emotie van de hoofdpersoon als reactie op de startschop (‘gevoel’) en de afloop van het verhaal (‘ontknoping’). Voor de transfer van het gebruiken van de Verhaalvlecht zijn met Emma ook verhalen met meer tekst geanalyseerd (zoals ‘De Verhalen van Kikker & Pad’ met vrij eenvoudige taal) en verhalen die Emma zelf graag leest (zoals ‘Geronimo Stilton’). Emma leert zo om meer zelfstandig de geoefende onderdelen van de macrostructuur in een verhaal te herkennen (zie Figuur 2).  

Ouders krijgen uitleg hoe zij Emma kunnen ondersteunenAanvullend wordt de koppeling gemaakt naar het vertellen van eigen belevenissen. Het vertellen van je eigen verhaal is een essentiële vaardigheid voor alle kinderen, en zeker voor kinderen met TOS, voor een betere communicatieve en sociale participatie op school en thuis. Hierbij kan de behandelaar (of ouder) model staan door een eigen ervaring te vertellen en hierbij de Verhaalvlecht te gebruiken. Als Emma zelf iets gaat vertellen, laat de behandelaar zien hoe ze daarbij gebruik kan maken van de symbolen van de Verhaalvlecht. Emma kan zo ontdekken, dat ze wel de hoofdpersoon heeft benoemd, maar niet heeft verteld waar en wanneer de belevenis zich afspeelt. Verder krijgen de ouders van Emma uitleg over de manier, waarop zij Emma met behulp van de Verhaalvlecht kunnen ondersteunen bij het vertellen van een eigen ervaring. Na de kortdurende intensieve behandeling bij het Ambulatorium Kentalis gaat Emma terug naar de logopedist in de eerste lijn en wordt SGT bij deze geschoolde logopedist voortgezet. 

Fig. 6. Voorbeeld uitwerking van de symbolen van de Verhaalvlecht van SGT voor kinderen met TOS.

Fig. 6. Voorbeeld uitwerking van de symbolen van de Verhaalvlecht van SGT voor kinderen met TOS.

Resultaat

Resultaat 

Een half jaar na de acht behandelochtenden bij Kentalis komt Emma terug voor een nameting. Bij het vergelijken van de FST analyse van de voormeting (voor de behandeling) en nameting (6 maanden na behandeling) blijkt dat Emma nu meer plotelementen (negen in plaats van vier) voldoende duidelijk verwoordt. Hoewel de niet-vloeiendheid nog aan de hoge kant is door haar woordvindingsproblemen, gebruikt Emma nu meer inhoudswoorden. Haar hardnekkige taalproblemen blijven aanwezig, maar het lukt haar nu wel om het verhaal met meer inhoud te verwoorden; ze verwoordt meer verplichte elementen van de plotstructuur voldoende duidelijk, waardoor de luisteraar haar beter begrijpt. De complexiteit van haar zinnen is ook toegenomen, omdat Emma nu vaker een onderschikkend voegwoord inzet. Zij laat dus een groei zien in haar vertelvaardigheid in de macro- en microstructuur. Emma kan duidelijker in woorden en zinnen de verhaallijn vertellen. Ze heeft een duidelijke stap gemaakt in haar communicatieve redzaamheid.  

Consequenties, aanbevelingen, discussie

Consequenties, aanbevelingen, discussie 

De effectiviteit van de behandelmethode SGT in de individuele setting is nog vooral ‘practice based’. Uit de klinische praktijk blijkt dat kinderen met TOS waarbij verhaalbegrip en vertelvaardigheid het behandeldoel is, na enkele weken behandeling meer inzicht in de macrostructuur van het verhaal hebben. Ouders geven aan dat kinderen bij het vertellen van een eigen gebeurtenis de verhaallijn beter vast kunnen houden en meer dan voorheen in staat zijn om de belangrijkste elementen van de plotstructuur te verwoorden. De doelen voor de microstructuur, gericht op woordenschat en (complexe) zinsbouw, kunnen specifiek afgestemd worden op de hulpvraag van het kind. Zo heeft Emma na de behandelperiode met SGT meer inzicht gekregen in het belang van het inzetten van meer specifieke inhoudswoorden om een verhaal begrijpelijker te kunnen (na)vertellen.  

Kinderen met TOS gingen vooruit in het verwoorden van plot-elementenOnderzoek naar de effectiviteit van SGT in de klas laat zien dat bij het vergelijken van twee behandelmethoden - debatteren en SGT - kinderen met TOS na aanbod van SGT significant vooruit gingen in het verwoorden van het aantal plotelementen en het gebruik van grammaticale zinnen [11]. 
De methode SGT is een ‘narrative based language therapy’, waarbij het expliciet aanbieden van de macro- en microstructuur van een verhaal uitlokt tot het vertellen met samenhang in plaats, tijd en causaliteit tussen verhaalgebeurtenissen. Meer samenhang in mondelinge vertelvaardigheid van kinderen leidt ook tot een beter begrip bij de ander [21,15].  
Er is nog onvoldoende evidentie op welke taal- en communicatievaardigheden SGT het meeste invloed heeft. Emma kan door haar problemen in de woordvinding moeilijk een samenhangend verhaal vertellen, omdat zij moeite heeft om de verplichte inhoudswoorden van het verhaal te produceren. Of kinderen met TOS die vooral grammaticale problemen hebben, door de inzet van SGT ook betere vertellers worden, is nog niet duidelijk. Daar is nog meer behandelervaring en onderzoek voor nodig.  
 
Ook weten we nog onvoldoende hoe kinderen met TOS optimaal leren. Bij de methode SGT wordt vooral gebruik gemaakt van expliciet leren door de Verhaalvlecht als uitgangspunt te nemen om de symbolen van de plotstructuur te leren en het aanbod van visuele en tactiele ondersteuning. Is dit de juiste aanpak voor kinderen met TOS? Resultaten uit lopend onderzoek (o.a. in samenwerking met Radboud Universiteit, Universiteit van Amsterdam) naar impliciet (ofwel statistisch leren) bij kinderen met TOS zullen hopelijk meer inzicht op dit gebied gaan geven. In lopend onderzoek bij Kentalis naar de doeltreffendheid van SGT in de individuele behandeling zal meer inzicht geven, of de inzet van de Verhaalvlecht mede verantwoordelijk is voor de groei in plotstructuur bij kinderen met TOS. Ook wordt gekeken naar de relatie tussen mondelinge vertelvaardigheid en tekstbegrip.  
 
Het werken met de Verhaalvlecht vanuit de methode SGT lijkt een veelbelovende manier om kinderen met TOS meer grip te geven op de structuur van verhalen, zodat hun verhaalbegrip en vertelvaardigheid verbetert. Door aandacht te besteden aan de microstructuur van een verhaal, o.a. inhoudswoorden en zinsbouw, groeit een kind in het gebruik van de plotstructuur (macrostructuur). En door een vaste macrostructuur te bieden met de Verhaalvlecht kan het kind zelf zich meer richten op het gebruiken van grammaticale zinnen. Beide verhaalstructuren (macro- en microstructuur) beïnvloeden elkaar op een positieve manier. Een goede mondelinge vertelvaardigheid van een kind met TOS werkt door op de schriftelijke taalontwikkeling, zoals bij stellen. Een goede mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid is heel belangrijk in de maatschappij. Logopedische behandeling met SGT helpt zo mee de communicatieve redzaamheid en participatie van kinderen met TOS met problemen in het begrijpen en produceren van verhalen te verbeteren.  

Literatuuroverzicht

In de tekst wordt er tussen haakjes [..] naar onderstaande literatuur verwezen.

  1. Applebee, A. (1978). The Child’s concept of a story: ages 2-17. Chicago, IL: University of Chicago Press.
  2. Berman, R.A., & Slobin, D.I. (1994). Relating events in narrative: a crosslinguistic developmental study. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.
  3. Blankenstijn, C., & Scheper, A. (2003). Language Development in Children with Psychiatric Impairment, PhD thesis, Utrecht: LOT publications 82.
  4. Bruner, J.S. (1990). Acts of meaning. Cambridge, MA: Harvard University Press.
  5. Conti-Ramsden, G. (2008). Heterogeneity of specific language impairment in adolescent outcomes. In: C.F. Norbury, J.B. Tomblin, & D.V.M. Bishop (Eds.), Understanding developmental language disorders: From theory to practice. Hove: Psychological Press, 117-130.
  6. Cuperus, J., Vugs, B., Scheper, A., & Hendriks, M. (2015). Executive function behaviours in children with specific language impairment (SLI). International Journal of Developmental Disabilities, 60 (3), 132-143.
  7. Daamen, K., Groot, M., de, & Scheper, A. (2014). Story Grammar Training, een methode voor het verbeteren van de vertelvaardigheid bij kinderen met TOS, Handleiding, Kentalis Academie, Eindhoven.
  8. Dockrell, J., Lindsay, G., & Connelly, V. (2009). The Impact of Specific Language Impairment on Adolescents’ Written Text. Exceptional Children, 75(4), 427-446.
  9. Duinmeijer, I., Jong, J., de, & Scheper, A. (2012). Narrative abilities, memory and attention in children with a specific language impairment. International Journal of Language & Communication Disorders, 47(5), 542-55.
  10. Jansonius, K., Ketelaars, M., Borgers, M., Heuvel, E., van den, Roeyers, H., Manders, E., & Zink, I. (2014). Renfrew Taalschalen Nederlandse Aanpassing (RTNA). Antwerpen, Apeldoorn: Garant Uitgevers.
  11. Janssen, L., Scheper, A., de Groot, M., Daamen, K., Willemsen, M., Vissers, C., & Verhoeven, L. (2020). Narrative group intervention in DLD: Learning to tell the plot. Journal of Child Language Teaching and Therapy, 36(3), 181-193.
  12. Lammertink, I., Boersma, P., Wijnen, F., & Rispens, J. (2017). Statistical Learning in Specific Language Impairment: A Meta-Analysis. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 60(12), 3474-3486.
  13. Moreau, M., & Fidrych, H. (2008). The Story Grammar Marker Teachers’ manual, Springfield, MA: MindWing Concepts Inc.
  14. Nicolopoulou, A., & Trapp, S. (2018). Narrative interventions for children with language disorders: review of practices and findings. In: Bar-on A and Ravid D (eds) Handbook of communication disorders: Theoretical, empirical and applied linguistic perspectives. Berlin: De Gruyter Mouton, 357-85.
  15. Petersen, D.B. (2011). A systematic Review of Narrative-based Language Intervention with Children Who Have Language Impairment. Communication Disorders Quarterly, 32(4), 207-220.
  16. Peterson, C., & McCabe, A. (1983). Developmental psycholinguistics: Three ways of looking at a child’s narrative. New York: Plenum Press.
  17. Schaughency, E., Suggate, S., & Reese, E. (2017). Links between early oral narrative and decoding skills and later reading in a New Zealand sample. American Journal of Learning Difficulties, 22(2), 109-132.
  18. Scheper, A., & Blankenstijn, C. (2013). Handleiding Frog Story Test. Interne publicatie Kentalis en Curium-LUMC, Eindhoven en Oegstgeest.
  19. Stein, N.L., & Glenn, C.G. (1979). An analysis of story comprehension in elementary school children. In R.O. Freedle (Ed.) New directions in discourse comprehension: Vol. 2: Advances in discourse processes. Norwood, NJ: Ablex, 53-120.
  20. Vissers, C.Th.W.M., & Koolen, S. (2016). Theory of Mind Deficits and Social Emotional Functioning in Preschoolers with Specific Language Impairment. Frontiers in Psychology, 7, 1-7.
  21. Wellman, R.L., Lewis, B.A., Freebairn, L.A., Ciesla, A.A., Hansen, A.J., & Stein, C.M. (2011). Narrative Ability of Children With Speech Sound Disorders and the Prediction of Later Literacy Skills. Language Speech and Hearing Services in Schools, 42(4), 561-579.
  22. Winner, M.G. (2010). It’s all about the story! And Making connections, Springfield, MA: MindWing Concepts, Inc.
  23. Zwart, F.S., Vissers, C.T.W.M., Kessels, R.P.C., & Maes, J.H.R. (2019). Procedural learning across the lifespan: A systematic review with implications for atypical development. Journal of Neuropsychology, 13(2), 149-182.