Meer weten over de details van het onderzoek?
In 2018 schreef ik voor VHZ-online een artikel over de klinische relevantie van statistisch leren. Daarin verwijs ik een aantal keer naar voorlopige resultaten van mijn eigen promotieonderzoek waarin de relatie tussen statistisch leren en taalvaardigheid in kinderen met en zonder TOS centraal stond. Nu, twee jaar later, heb ik mijn promotieonderzoek afgerond. Tijd om de balans op te maken: wat zijn de definitieve conclusies en hoe verhouden deze zich tot de klinische relevantie van statistisch leren?
De hierboven beschreven resultaten gaan over verschillen in statistisch leren op groepsniveau. We hebben ook gekeken naar de relatie tussen statistisch leren en taalvaardigheid op individueel niveau. Hierbij was de hypothese dat kinderen die goed zijn in statistisch leren ook beter scoren op taaltaken. We kunnen deze hypothese echter niet bevestigen of ontkrachten. We vonden geen bewijs voor of tegen een relatie tussen auditief talig statistisch leren en grammaticale vaardigheid (gemeten met de zinnen herhalen taak van de CELF); we vonden geen bewijs voor of tegen een relatie tussen visueel niet-talig statistisch leren en leesvaardigheid (gemeten met één-minuut-test en de Klepel); en we vonden geen bewijs voor of tegen een relatie tussen visueel motorisch niet-talig statistisch leren en grammaticale vaardigheid (zinnen herhalen, CELF). Deze resultaten kunnen betekenen dat de relatie tussen statistisch leren en taalvaardigheid minder sterk is dan gedacht, maar het kan ook zijn dat de huidige methoden om statistisch leren in kinderen te meten niet gevoelig genoeg zijn om de relatie op individueel niveau te detecteren. In mijn proefschrift ga ik uitgebreider op deze methodologische kwesties in.
Op basis van de resultaten uit mijn proefschrift concludeer ik dat kinderen met TOS een auditief talig statistisch leerprobleem hebben. Daarbij wil ik wel meteen de kanttekening plaatsen dat het, in termen van effect grootte, ging om een klein verschil in auditief statistisch leren tussen kinderen met en zonder TOS. In het niet-talige, visuele en visueel motorische domein lukt het statistisch leren wel. Bij deze conclusie plaats ik wel de kanttekening dat vervolgonderzoek moet uitwijzen of het verschil in statistisch leren tussen kinderen met en zonder TOS in het auditieve talige domein daadwerkelijk het gevolg is van een statistisch leerprobleem of dat het een gevolg is van minder robuuste interne representaties van taalstructuur in kinderen met TOS ten opzichte van kinderen zonder TOS. Het patroon dat kinderen moesten leren in onze verzonnen taal was gebaseerd op de werkwoordvervoeging van het Nederlands. Het zou goed kunnen dat het voor kinderen zonder TOS makkelijker was deze structuur te herkennen, omdat hun interne representatie van de equivalente Nederlandse structuur robuuster is dan die van kinderen met TOS. Hierdoor konden kinderen zonder TOS de koppeling met het Nederlands wellicht sneller maken.
Om iets over de mogelijke klinische relevantie van statistisch leren voor kinderen met TOS te kunnen zeggen is het nuttig om ook naar de grootte van het verschil in statistisch leren tussen kinderen met en kinderen zonder TOS te kijken. In onze talige auditieve taak was het verschil tussen kinderen met en zonder TOS klein. Wanneer we ook de resultaten van andere studies in het auditieve talige domein meenemen (meta-analyse) dan is grootte van het verschil “gemiddeld”. Samen met onze eerdere bevinding dat de relatie tussen statistisch leren en taalvaardigheid minder sterk is dan gedacht, betekent dit in de context van taalinterventies dat het training van statistisch leervaardigheden waarschijnlijk geen tot beperkt effect heeft op het verbeteren van taalvaardigheid. Er is in ieder geval meer onderzoek nodig naar de context waarbinnen het trainen van statistisch leervaardigheden wel een effect zouden kunnen hebben op het verbeteren van taalvaardigheid. In dit kader zou het bijvoorbeeld interessant kunnen zijn om verder te onderzoeken of het visualiseren van taalstructuur helpt. We vonden immers dat kinderen met TOS de structuur in het visuele domein wel herkenden.