Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
Neuropsychologische inzichten leveren waardevolle bijdrage aan kinderen met TOS
Deel dit artikel

Neuropsychologische inzichten leveren waardevolle bijdrage aan kinderen met TOS

8 juli 2019 - Leestijd 8 - 10 minuten

Klinisch neuropsycholoog Constance Vissers is onlangs benoemd tot bijzonder hoogleraar Taalontwikkelingsstoornissen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. In die positie kan ze extra impulsen geven aan onderzoek naar het ontrafelen van sociaal-emotionele problemen, beperkte communicatieve redzaamheid en leerproblemen bij kinderen en volwassenen met TOS. Sleutelbegrip daarbij is het samenspel tussen taalstoornissen en cognitieve ontwikkeling, en in het bijzonder innerlijke taal.

page.header_image.alt

Inleiding

Vissers heeft tijd kunnen vrijmaken in haar drukke agenda. Naast hoogleraar aan de Radboud Universiteit is ze senior onderzoeker bij Kentalis en heeft ze nog een eigen psychologenpraktijk. Haar werk heeft een duidelijke focus: “Samen met collega’s ontwikkel ik onderzoeksprojecten die erop gericht zijn om te komen tot maatwerk in diagnostiek en behandeling van taalstoornissen en ermee samenhangende cognitieve stoornissen en gedragsproblemen bij kinderen en adolescenten met TOS. En daarbij kies ik dan een neuropsychologisch perspectief. Tot nu toe bekijken we met name het samenspel tussen taalstoornissen, Theory-of-Mind-stoornissen en executieve stoornissen.” Met het hoogleraarschap hoopt Vissers het neuropsychologisch onderzoek sectorbreed, multidisciplinair en internationaal te kunnen verankeren en wil ze zich sterk maken voor TOS-specifieke zorg en onderwijs.

Innerlijke taal

Innerlijke taal

Belangrijk onderdeel in het onderzoek van Vissers is het begrip innerlijke taal. In een VHZ-interview uit 2017 heeft ze dit begrip samen met haar collega Daan Hermans benoemd. “Innerlijke taal is eigenlijk de persoonlijke ervaring van taal zonder dat er openlijke articulatie is. We zien innerlijke taal als het resultaat van een ontwikkelingsproces waarin je van talige sociale interacties komt tot een dialoog met jezelf.” Vissers legt uit dat iedereen die innerlijke taal gebruikt. “Het heeft allerlei functies: om te reflecteren, te evalueren, om evenwicht te hervinden als het moeilijk is. Doordat een kind zich de taal van de ouder of verzorger eigen maakt, lukt het steeds beter om zichzelf te sturen en te begrijpen. Het sturen door de ander via sociale taal maakt plaats voor zelfsturing met behulp van de innerlijke taal. Dat is een ontwikkelingsproces dat iedereen doormaakt."
DOOR STIMULEREN VAN INNERLIJKE TAAL PROBEREN WE DE SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING OP GANG TE BRENGENInnerlijke taal is volgens Vissers te meten via vragenlijsten en via onderzoeksparadigma’s gebaseerd op bijvoorbeeld articulatorische suppressie. “Je laat een kind een executieve taak doen en dan belemmer je het kind om innerlijke taal te hebben, bijvoorbeeld door een dubbeltaakje te geven. Dan kijk je in hoeverre dat ten koste gaat van de executieve prestaties.”

Verdere interview

TOS langs de levenslijn

Vissers richt zich niet alleen op oudere kinderen. “Ik kan me voorstellen dat dat zo lijkt, omdat we proberen die sociaal-emotionele problemen te ontrafelen. Maar eigenlijk ben ik geïnteresseerd in TOS langs de levenslijn van jong tot oud. En dat heeft te maken met het neuropsychologisch perspectief op TOS. We weten dat dat samenspel tussen hersenfunctioneren, taal, cognitieve functies, gedrag en invloeden vanuit de omgeving zich ontwikkelt vanaf de hele vroege kindertijd tot in de volwassenheid. We weten niet goed hoe dat samenspel tot stand komt, hoe het eruit ziet, maar we zijn erg geïnteresseerd om juist de ontwikkeling van die interactie beter te gaan begrijpen. Want misschien kunnen we dan al eerder interveniëren. En om meer zicht te krijgen op dat samenspel zijn longitudinale onderzoeksdesigns heel waardevol. Om kleine ontwikkelingsstapjes bij kinderen met TOS te monitoren.”

De rol van Theory of Mind

Vissers onderscheidt in de Theory of Mind (ToM – het vermogen jezelf en anderen te begrijpen in termen van mentale toestanden) voor haar onderzoek de affectieve en de cognitieve ToM, voor resp. het lezen van gevoel en het begrijpen van gedachten. “De hypothese is dat dat lastiger is voor kinderen die een beperkte toegang tot taal hebben, zoals kinderen met TOS.” Een eerdere pilotstudie naar de rol van ToM is inmiddels een promotietproject geworden. “Daarbij kijken we naar de effectiviteit van een ToM-behandeling voor jongeren met TOS. Onder andere op de effecten van trainen van ToM op het sociaal-emotionele functioneren. En we kijken in hoeverre het ons lukt om via het stimuleren van innerlijke taal en via het stimuleren van die ToM-ontwikkeling de sociaal-emotionele ontwikkeling op gang te brengen. De eerste resultaten wijzen erop dat jongeren met TOS in sociaal-emotioneel opzicht evenwichtiger zijn na deelname aan de ToM-behandeling.”

Werkmodel over stoornissen

Vissers heeft met collega’s een werkmodel ontwikkeld waarmee de sociaal-emotionele en cognitieve problemen van kinderen worden uitgelegd in termen van taalstoornissen, executieve stoornissen en ToM-stoornissen. “Binnen dat model nemen taal en innerlijke taal natuurlijk de meest centrale plaats in. We zeggen dat we dankzij de sociale taal kunnen praten met anderen en dankzij innerlijke taal kunnen praten met onszelf. Dat taal niet alleen maar een toegangspoort is tot de wereld om ons heen, maar ook een toegangspoort tot onszelf. En dat we dankzij innerlijke taal onszelf kunnen reguleren en mentaliseren. Onze hypothese is dat de taalstoornissen van kinderen met TOS niet alleen een invloed hebben op de dialoog met de buitenwereld – wat je terugziet in de beperkte communicatieve redzaamheid – maar juist ook op de dialoog met de binnenwereld. En daar ligt eigenlijk de grondslag voor de ToM- en executieve stoornissen die we bij TOS zien.”
IK HOOP DAT PROFESSIONALS DE NEUROPSYCHOLOGISCHE BRIL GAAN OPZETTENVissers wil dit werkmodel verder onderzoeken en ontrafelen. De vraag is hoe het werkmodel getoetst kan worden op onderlinge verbanden. “We weten niet of we die innerlijke taal kunnen stimuleren. Binnen de ToM-behandeling proberen we het door samen met de jongeren in gesprek te gaan, woorden te zoeken voor hun belevingswereld en belevingsgerichte oefeningen aan te bieden en dat dan weer te ondertitelen met woorden: wat kun je denken en voelen, wat kunnen anderen denken en voelen.” Later dit jaar zal Vissers’ promovenda met specifieke paradigma’s aan de slag gaan.

Executieve functies en taalverwerving

Vissers denkt dat er een sterke interactie is tussen executieve functies en taal(verwerving). “We weten dat ze allebei al heel vroeg in de kindertijd ontstaan.” Ze haalt drie causale modellen aan die Dorothy Bishop heeft voorgesteld: (1) Taal voedt de executieve ontwikkeling; (2) executieve ontwikkeling beïnvloedt de taalontwikkeling; (3) taalstoornissen en executieve stoornissen komen samen voor omdat er een derde onderliggende factor is. “We zien een samenhang, maar we weten niet welk causaal model nu het beste past bij de empirie. Het eerder genoemde longitudinale onderzoek zou daar wel aan kunnen bijdragen. En studies met trainingselementen kunnen daar heel waardevol in zijn.” Taalverwerving als unieke vaardigheid verschilt van het inbedden van taalverwerving binnen andere cognitieve processen. Hebben verschillende leeftijdsfasen hierbij verschillende betekenis voor taalverwerving? “Jazeker. Het ontwikkelingsstadium waarin een kind zich bevindt is van invloed op het hersenfunctioneren, op de cognitie functie en op het gedrag. Bepaalde taalproblemen en cognitieve stoornissen komen pas aan het licht op het moment dat een kind voor een ontwikkelingstaak staat waarvoor het brein onvoldoende is toegerust. Executieve stoornissen kunnen bijvoorbeeld steeds zichtbaarder worden naarmate een kind ouder wordt. In de neuropsychologie noemen we dat growing into deficit.

Therapievormen en praktijk

Resultaten uit onderzoek geven ook inzichten voor behandeling. De uitgangspunten die Vissers hanteert gebruikt ze in haar therapievormen. “Ik probeer in mijn eigen praktijk om die vers-van-de-pers neuropsychologische inzichten toe te passen. Soms kan dat betekenen dat ik in mijn neuropsychologische analyse vaststel dat een bepaald communicatief probleem samenhangt met een bepaalde cognitieve stoornis en dan zoom ik in mijn behandeling daarop in.”

Vissers noemt tenslotte de neuropsychologische bril. “Ik hoop dat ook andere professionals, mensen uit het primaire proces, die bril op gaan zetten. En dat ze daardoor ook geïnspireerd raken in een diagnostiek en behandeling. Omdat ik zelf denk dat dat een hele waardevolle bijdrage levert aan wat we kunnen betekenen voor kinderen met TOS.”