Inleiding
Binnen het kader van de beleidsontwikkeling rondom leerlinggebonden financiering is onder meer de vraag van de indicatiestelling van ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden (ESM) actueel. Daarbij wordt uitgegaan van een model van 'slagboomdiagnostiek' ten behoeve van de verwijzing van kinderen naar vormen van het speciaal onderwijs.De slagboom treedt in werking op het moment dat sprake is van een stoornis enerzijds en een onderwijsbeperking anderzijds. Van de kant van de overheid was het standpunt aanvankelijk dat taalvaardigheid als een eendimensionaal construct kan worden opgevat, en dat van ESM gesproken zou kunnen worden bij een afwijking van twee standaarddeviaties van het gemiddelde op een denkbeeldige integratieve taaltest. Zowel vanuit onderzoek als vanuit de klinische praktijk kwam een reactie naar voren dat taalontwikkelingsproblemen veelzijdig kunnen zijn. Onder verwijzing naar onder meer het werk van Dorothy Bishop (1992, 1994, 1999) werd als basishypothese aangehouden dat er op zijn minst zes taalgebieden zijn te onderscheiden waarop kinderen kunnen uitvallen: spraakproductie, spraakperceptie, morfo-syntactische kennis, lexicale en semantische kennis, verbaal leervermogen en pragmatiek.
Bishop: zes taalgebieden - spraakproductie, spraakperceptie, morfo-syntactische kennis, lexicale en semantische kennis, verbaal leervermogen en pragmatiek
Deze zes gebieden kunnen ook in verschillende combinaties met elkaar voorkomen. Op basis van lopend empirisch onderzoek en klinische analyses valt te bezien in hoeverre deze taalgebieden tot een beperkter aantal clusters zijn te reduceren (vgl. Conti-Ramsden, Crutchley, & Botting, 1997). Deze clusters kunnen dan vervolgens als diagnostische profielen van ESM worden opgevat. Om op adequate wijze een stoornis te kunnen signaleren is het vooralsnog van groot belang dat er valide referentiegegevens beschikbaar zijn. In een samenwerkingsonderzoek tussen de VeBOSS en de sectie Orthopedagogiek van de Katholieke Universiteit Nijmegen wordt momenteel hiertoe een aanzet gegeven. In dit onderzoek staat de vraag centraal welke verschijningsvormen van ernstige spraak-/taalmoeilijkheden kunnen worden onderscheiden bij kinderen in de leeftijd van vier tot tien jaar. Daarnaast wordt geprobeerd antwoord te vinden op de vraag vanuit welke kind-, gezins-, en schoolfactoren de variatie in (taal)leerprocessen kan worden verklaard. {1} Het onderzoek is longitudinaal van opzet: op drie meetmomenten worden telkens met tussenpozen van een jaar onderzoeksgegevens verzameld bij kinderen van 4, 6 en 8 jaar, zodat een totaal bereik vantaalontwikkelingsgegevens over de leeftijd van 4-10 jaar wordt verkregen. Op dit moment wordt het tweede meetmoment uitgevoerd en worden de gegevens van het eerste meetmoment geanalyseerd. In dit artikel doen we verslag van de eerste uitkomsten van deze analyse.