Identificatie van een TOS bij meertalige kinderen
Gestandaardiseerde instrumenten die gebruikt worden om een TOS te diagnosticeren, zoals woordenschat- of grammaticataken, meten kennis van een specifieke taal en benadelen daardoor kinderen die minder zijn blootgesteld aan deze taal. Zo scoren niet alleen kinderen met een TOS zwak op zulke taken, maar ook meertalige kinderen. De taalkennis van een meertalig kind is verdeeld over twee (of meer) talen en er wordt daarom bij het vermoeden van een TOS aangeraden om beide talen van het kind te testen. Onder andere vanwege gebrek aan geschikte instrumenten, tolken en financiële middelen is dit echter niet altijd haalbaar. De vraag is welke alternatieven er zijn om een TOS van een taalachterstand te onderscheiden.
Onderzoekers en clinici uit verschillende Europese landen hebben zich tussen 2009 en 2013 over deze vraag gebogen. In het kader van de COST Actie IS0804 Language Impairment in a Multilingual Society: Linguistic Patterns and the Road to Assessment [Taalontwikkelingsstoornis in een Meertalige Maatschappij: Linguïstische Patronen en de Weg naar Diagnosticering] (www.bi-sli.org) zijn er in deze periode nieuwe instrumenten ontwikkeld om de identificatie van een TOS bij meertalige kinderen te ondersteunen. De studies in het genoemde proefschrift hebben de klinische waarde geëvalueerd van drie van deze instrumenten. In plaats van taal-specifieke kennis, meten deze instrumenten vaardigheden die kinderen hebben verworven in elke taal die ze hebben geleerd. Hierdoor zouden meertalige kinderen niet meer benadeeld moeten worden, terwijl verwacht mag worden dat kinderen met een TOS zwak presteren.
De instrumenten
Het eerste instrument dat werd onderzocht, is de quasi-universele nonwoord repetitietaak. Het bijzondere aan deze taak is dat de nonwoorden niet gebaseerd zijn op bestaande Nederlandse woorden, zoals bij veelgebruikte nonwoord repetitietaken wel het geval is, maar dat ze ontwikkeld zijn aan de hand van structuren en klanken die in heel veel verschillende talen frequent voorkomen. Hierdoor kunnen meertalige kinderen gebruikmaken van kennis die verworven is op grond van het taalaanbod in zowel hun eerste als tweede taal en scoren ze volgens verwachting niet lager dan eentalige kinderen. Voor het tweede instrument (de MAIN), een narratief geanalyseerd op macroniveau, geldt hetzelfde. De macrostructuur van een verhaal, ofwel de plotelementen die de verhaallijn vormen (zoals een doel of resultaat), is vergelijkbaar in elke taal. Als de macrostructuur van een verhaal in één taal geleerd is, dan kan deze kennis ook gebruikt worden in een andere taal. Het derde instrument is een oudervragenlijst, waarvan specifiek de vragen over de vroege taalontwikkeling van een kind zijn onderzocht. Ouders werden gevraagd wanneer hun kind de eerste mijlpalen (eerste woordje en zinnetje) behaalde, om het even in welke taal, en of ze bezorgd waren geweest over de taalontwikkeling van hun kind.