Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
Meertaligheid onder de Loep!
Deel dit artikel

Meertaligheid onder de Loep!

Het monitoren van meertalige kinderen met (een vermoeden van) een taalontwikkelingsstoornis binnen de peuterbehandelgroepen

29 juni 2023 - Leestijd 12 - 15 minuten

In het onderzoeksproject Meertaligheid onder de Loep is een nieuwe werkwijze ontwikkeld voor het monitoren van de taalontwikkeling van meertalige peuters met (een vermoeden van) een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Dit artikel laat zien hoe deze werkwijze is ontwikkeld en geëvalueerd.

page.header_image.alt

Foto: Pexels.com

Inleiding

Inleiding

Naar schatting groeit ongeveer 20% van alle kinderen in Nederland meertalig op (bron: CBS, Talen en dialecten in Nederland). Dat geldt ook voor kinderen die op de peuterbehandelgroepen behandeld worden vanwege (een vermoeden van) een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Hoewel dit een grote groep is, weten we nog niet goed hoe de taalontwikkeling van deze meertalige kinderen gedurende de behandeling verloopt. Op de eerste plaats worden meertalige kinderen vaak uitgesloten van deelname aan onderzoek, omdat het meenemen van deze kinderen in de onderzoeksgroep te complex zou zijn. Daarnaast wordt bij de standaard monitoring van de taalontwikkeling op de behandelgroepen vaak alleen het Nederlands gevolgd. We doen hiermee geen recht aan de gehele taalontwikkeling van het meertalige kind.
Om goed zicht te hebben op de ontwikkeling van de taal gedurende de behandeling én om de behandeling waar nodig aan te kunnen passen, moeten idealiter alle talen van het kind herhaaldelijk in kaart worden gebracht. Praktische beperkingen belemmeren echter het goed in kaart brengen en beoordelen van de meertalige taalontwikkeling. Zo is er een gebrek aan genormeerde taaltesten in de talen van het kind, onvoldoende tijd om herhaaldelijk alle talen van het kind te testen en een gebrek aan (financiering voor) goede tolken. Een bijkomende complicerende factor is dat de kwaliteit en intensiteit van het taalaanbod van alle talen sterk kan verschillen per kind, waardoor het moeilijk in is te schatten welke ontwikkeling in een taal verwacht mag worden.   

Er is een gebrek aan genormeerde taaltesten in de talen van het kindMede daardoor leven er in de praktijk veel vragen over hoe de taalontwikkeling van meertalige kinderen met TOS verloopt en hoe deze het beste gemonitord kan worden. Het onderzoeksproject Meertaligheid onder de Loep (MOL) van Auris, Kentalis en de NSDSK is een eerste stap in de richting van een meer uniforme werkwijze voor het monitoren van de meertalige taalontwikkeling binnen de sector. Met zo’n werkwijze kunnen we de meertalige ontwikkeling van peuters met TOS niet alleen beter in kaart brengen en volgen, maar het leidt ook tot een meer systematische dataverzameling, waardoor kennis over deze doelgroep vergroot kan worden. Het doel van het MOL-project is om een werkwijze te ontwikkelen voor het monitoren van de gehele taalontwikkeling van meertalige kinderen (de MOL-werkwijze) en deze werkwijze te evalueren. Op die manier willen we achterhalen welke meetinstrumenten het meest helpend zijn om de diagnostiek voor meertalige peuters met TOS op de behandelgroep te verbeteren. In dit artikel staat de volgende onderzoeksvraag centraal:
 
Op welke manier kunnen we de taalontwikkeling van meertalige peuters met TOS beter monitoren?
 
Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden hebben we drie stappen gezet:

  1. Een eerste opzet ontwikkeld voor de MOL-werkwijze.
  2. Onderzocht wat deze MOL-werkwijze volgens logopedisten oplevert, in vergelijking met hun gangbare werkwijze.
  3. Onderzocht wat het testen in alle talen oplevert als we naar de taalscores kijken. 

Ontwikkeling MOL-werkwijze

Ontwikkeling MOL-werkwijze

Om de MOL-werkwijze te ontwikkelen (stap 1), is een aantal acties ondernomen. Ten eerste is er een literatuurstudie gedaan waarbij (inter)nationale literatuur over diagnostiek bij meertalige kinderen met TOS is geraadpleegd. Ten tweede is er een focusgroep gehouden met professionals die werken op de behandelgroepen of op een Audiologisch Centrum. Een focusgroep is een bijeenkomst waarbij een kleine groep professionals met elkaar in gesprek gaat over een onderwerp. Deze focusgroep had als doel te inventariseren wat wensen van logopedisten en klinisch linguïsten zijn met betrekking tot het monitoren van de meertalige taalontwikkeling. Tot slot is een ouderbijeenkomst georganiseerd, waarbij wensen, ideeën en ervaringen van ouders met een meertalig kind met TOS over het monitoren zijn besproken. Ouders bespraken hier bijvoorbeeld het invullen van vragenlijsten en het belang van het uitvragen van wensen voor de toekomst met betrekking tot elke taal. De uitkomsten van de drie acties hebben tot de eerste opzet van de MOL-werkwijze geleid: een aanzet tot een verbeterde en meer uniforme werkwijze voor het monitoren van meertalige peuters voor de hele sector.

Hoe ziet de MOL-werkwijze eruit?

De MOL-werkwijze bestaat uit twee monitorvarianten: een lichtere en een intensievere variant. Om te beslissen welke variant het meest passend is voor een kind, werd voorafgaand aan het meetmoment een voor dit project vernieuwde versie van de Anamnese Meertaligheid afgenomen. Op basis van deze anamnese werd vastgesteld hoeveel procent van de tijd Nederlands tegen het kind werd gesproken. Bij kinderen met meer dan 75% van de tijd Nederlands taalaanbod werd de lichtere variant (monitor 1) uitgevoerd, bij minder dan 75% van de tijd Nederlands aanbod de intensievere variant (monitor 2). Deze grenswaarde is gekozen op basis van literatuur over het verband tussen taalinput en taaloutput. Hierin wordt aanbevolen om in onderzoek, waarbij de taalontwikkeling van alle talen wordt gevolgd, een grenswaarde van minimaal 25% taalaanbod aan te houden, in de taal die het minst gesproken wordt (Pearson et al., 1997). Bij de intensievere variant werd de meertalige ontwikkeling uitgebreider in kaart gebracht dan bij de lichtere variant. Bij de intensievere variant werd getest met behulp van een tolk. In de meeste gevallen werd daarbij gebruik gemaakt van een formele tolk, maar in sommige gevallen fungeerde de ouder zelf als tolk. In Tabel 1 staan beide monitorvarianten en bijbehorende meetinstrumenten beschreven.

Klik hier voor het complete stroomdiagram van de MOL-werkwijze, inclusief uitleg over de meetinstrumenten.

Tabel 1. Meetinstrumenten van monitor 1 en monitor 2.

Sluit

Evaluatie MOL-werkwijze

Evaluatie MOL-werkwijze

Om de MOL-werkwijze te kunnen evalueren is de werkwijze uitgeprobeerd door logopedisten op één moment in de behandeling. Het doel hiervan was tweeledig. Ten eerste wilden we de logopedisten feedback vragen en nagaan wat de MOL-werkwijze volgens hen oplevert. Dit in vergelijking met hun gangbare werkwijze voor het monitoren van meertalige peuters (stap 2). Daarnaast wilden we de door hen gemeten taalscores van de kinderen analyseren om meer zicht te krijgen op het belang van testen in beide talen (stap 3).

Deelnemers

Aan het project deden 22 logopedisten en 41 meertalige peuters (15 meisjes en 26 jongens) met TOS mee. Alle peuters kwamen van behandelgroepen van Auris, Kentalis of de NSDSK. Er waren geen exclusiecriteria, omdat we juist de gehele doelgroep meertalige peuters met TOS in kaart wilden brengen. Alle peuters zijn op één meetmoment volgens de MOL-werkwijze gemeten. Welk meetmoment dit was, verschilde per peuter. Bij 17 peuters is monitor 1 uitgevoerd en bij 24 peuters monitor 2. De gegevens zijn verzameld via BergOp, een web gebaseerde database die in de sector gebruikt wordt voor de standaard monitoring binnen de peuterbehandelgroepen.

Evaluatie met logopedisten

De evaluatie van de MOL-werkwijze met de logopedisten bestond uit verschillende onderdelen. De logopedisten kregen een vragenlijst over de verschillende meetinstrumenten en een telefonisch interview over ervaringen met de MOL-werkwijze (m.b.t. meest nuttige meetinstrumenten). Daarnaast hebben we zowel de evaluaties van de logopedisten als de taalscores van de kinderen met de deelnemende logopedisten en met logopedisten van Pento, Libra en Adelante besproken.

Wat heeft de MOL-werkwijze volgens de logopedisten opgeleverd?

In de evaluatie met de logopedisten werd vaak genoemd dat zij het fijn vonden dat de MOL-werkwijze structuur biedt. Meer duidelijkheid over hoe meertalige kinderen te monitoren werd als erg prettig ervaren. Daarnaast vonden logopedisten dat het afnemen van de Anamnese Meertaligheid een meerwaarde heeft, omdat het hen meer informatie gaf over de taalontwikkeling van het kind in alle talen.

“De Anamnese Meertaligheid was echt van toegevoegde waarde. Door de lijst kreeg ik veel meer inzicht in de taalsituatie van het kind, echt een meerwaarde.”

Bij de intensievere monitorvariant van de MOL-werkwijze werd de andere taal uitgebreid in kaart gebracht. Volgens logopedisten was de grote meerwaarde hiervan dat ze meer inzicht kregen in het taalniveau van de andere taal. 

“Fijn ook dat je bij monitor 2 stilstaat bij hoe zinnen worden gemaakt en hoe klanken worden uitgesproken in de andere taal. Dit geeft inzicht. Je ziet dat dingen die in het Nederlands fout gaan, soms ook in de tweede taal fout gaan (bijv. R-L verwisseling) en soms zie je dat het kind in de andere taal meer kan.”

“Het werken met de tolk, dus de testen afnemen in beide talen gaf het meeste inzicht. Voorheen deed ik dat veel minder en dan ging ik alleen af op de anamnese. Ik dacht eerder vaak ook dat het niet echt nodig was. Maar ook naar ouders toe is het een belangrijk signaal dat de thuistaal telt.”

Het uitgebreid in kaart brengen van alle talen geeft niet alleen een belangrijk signaal naar ouders, maar de logopedisten noemden dat het tevens zorgt voor goede gesprekken met ouders over de thuistaal. Daarnaast zorgde het voor meer inzicht bij ouders over de taalontwikkeling in alle talen. Een moeder ging zelf de ontwikkeling tussen de talen vergelijken en zag daardoor volgens de logopedist de kracht van de andere taal bij het leren van het Nederlands. Bijvoorbeeld een betere zinsontwikkeling (met bijvoeglijke naamwoorden) in het Pools dan in het Nederlands. Omdat haar zoon al bijvoeglijke naamwoorden in het Pools gebruikte, vroeg ze aan de logopedist of het een goed
idee zou zijn om ook in het Nederlands met bijvoeglijke naamwoorden te gaan oefenen. Een aantal  meetinstrumenten in de MOL-werkwijze was nieuw voor een deel van de logopedisten, zoals Speakaboo, de ICS en de FOCUS (de verkorte versie: FOCUS-34-NL). Het meetinstrument Mijlpalen Taalontwikkeling, waarmee de behaalde grammaticale mijlpalen in de thuistaal van het kind bepaald werden, was voor MOL ontwikkeld en dus voor iedereen nieuw (een toelichting op alle afgenomen instrumenten staat onderaan dit artikel). De meningen waren verdeeld over de toegevoegde waarde van deze instrumenten. De meeste logopedisten zagen in het afnemen van Speakaboo een meerwaarde, vanwege de manier waarop de test woorden uitlokt. Dit gaat via een spel op de iPad, waardoor kinderen soms meer woorden benoemen dan bij een simpele plaatjes-benoemtest. Een logopedist zei hierover: 

“Speakaboo, daar zijn kinderen erg gemotiveerd voor. Een kind liet bij de woordontwikkeling test bijvoorbeeld weinig respons zien (2 woorden), maar bij Speakaboo wist ze in beide talen wél woorden, in het Nederlands wel 20 woorden.” 

Over de ICS en de FOCUS waren de meningen (meer) verdeeld. Logopedisten gaven bijvoorbeeld aan dat het moeilijk was voor ouders om de ICS en de FOCUS in te vullen.

“Ouders beheersten het Nederlands onvoldoende. De vragen van de FOCUS en ICS vond ik daarom ingewikkeld voor deze ouders. Ik heb de lijsten samen met hen ingevuld, dat was bevorderlijk voor het contact. Het gaf ook uitwisseling van informatie en het gesprek met ouders daarover was fijn. Ik heb wel twijfels over de betrouwbaarheid van de resultaten als het niet samen met de logopedist is ingevuld.”

“De FOCUS dwong me om in een bepaalde richting te kijken. Het zou ook mooi zijn als de pedagogisch begeleiders zo’n FOCUS zouden invullen (of gezamenlijk met de logopedist).”

Het idee van het meetinstrument Mijlpalen Taalontwikkeling sprak de logopedisten aan, maar het instrument zelf zou verbeterd moeten worden volgens verschillende logopedisten. Ze gaven aan dat de afname veel tijd kostte, omdat een spontane taal-opname in de andere, niet-Nederlandse, taal verzameld moest worden.

In de evaluatie met de logopedisten is ook gesproken over het inzetten van een formele tolk versus het inzetten van de ouder als tolk bij het conceptueel testen (zie uitleg in de volgende paragraaf). Logopedisten gaven aan dat het inzetten van de ouders als tolk ouders onzeker kan maken of dat ouders onnodige druk ervaren.  Daarnaast kan het inzetten van ouders de betrouwbaarheid van de testresultaten negatief beïnvloeden.

 

De inzet van ouders kan de betrouwbaarheid van de testresultaten negatief beïnvloeden

Bijvoorbeeld doordat de aanwezigheid van de ouder vreemd of afleidend kan zijn voor het kind, de ouder tijdens de afname soms meer tegen het kind zegt of laat blijken dan mag of de ouder vrije vertalingen gebruikt in plaats van letterlijke vertalingen. Een ander belangrijk punt is dat veel ouders onvoldoende Nederlands spreken om zelf te kunnen tolken en zelf een tolk nodig hebben voor het anamnesegesprek en het invullen van de oudervragenlijsten. Monitor 2, waarbij het kind deels in de thuistaal getest wordt, is daarmee zonder tolk niet uitvoerbaar voor deze groep kinderen.

Conceptueel testen

Conceptueel testen

Om beter zicht te krijgen op de gehele taalontwikkeling, zijn de 24 kinderen waarbij monitor 2 is uitgevoerd conceptueel getest voor het woordbegrip, het taalbegrip en de woordproductie. Hierbij werden voor alle drie de testen de items eerst in het Nederlands bevraagd en vervolgens werden de fout beantwoorde items nog in de andere taal bevraagd. Met deze manier van testen meet een logopedist dus het aantal concepten dat een kind kent. Omdat binnen MOL standaard gestart werd met testen in het Nederlands, was de conceptuele ruwe score altijd een ruwe score van het Nederlands, aangevuld met de goed beantwoorde items voor de thuistaal (die fout waren beantwoord in het Nederlands). Om zicht te krijgen op het belang van conceptueel testen, hebben we de ruwe scores omgezet naar Q-scores en gekeken naar de grootte van de verschilscores tussen de Q-score van het Nederlands en de conceptuele Q-score. We wilden namelijk graag onderzoeken hoeveel meer punten kinderen behalen bij conceptueel testen.
 
Logopedisten gaven aan dat het conceptueel testen met name bij de Schlichting Test voor Taalbegrip veel inzicht gaf. Het gaf hen meer inzicht over het begrip van talen wanneer het kind juist wel, of juist niet verder kwam in de andere taal. Dat zagen we deels terug in de verschilscores. Voor het taalbegrip behaalde een kwart (25%) van de kinderen een verschilscore van 7 Q-punten of meer tussen de Nederlandse en de conceptuele score.
 
Voor het woordbegrip was de verschilscore tussen de Nederlandse Q-score en de conceptuele Q-score in bijna driekwart (71%) van de afnames 14 Q-punten of meer. Hoewel conceptueel testen hier qua scores dus van waarde leek, noemden sommige logopedisten wel dat de PPVT het meetinstrument is dat ze als eerste zouden overslaan, omdat er twijfels zijn over de betrouwbaarheid bij conceptueel testen, gezien de grotere gokkans op het goede antwoord.
 
Bij de woordproductie (plaatjes benoemen) bleek conceptueel testen van weinig toegevoegde waarde. Slechts 1 kind liet hier een verschil zien van maar liefst 41 punten tussen de Nederlandse Q-score en de conceptuele Q-score. Het is onduidelijk waarom het verschil bij de woordproductie bij andere kinderen zo klein was. Volgens de logopedisten kan het een gevolg zijn van verminderde concentratie, omdat de woordproductie vaak als laatste test van de testbatterij wordt afgenomen. Ook kan het volgens hen zo zijn dat het voor de kinderen vreemd voelt om de andere taal in de Nederlandstalige behandelsetting te spreken in een testsituatie. Bovendien wordt bij de MOL-werkwijze tijdens het conceptueel testen van de ene taal naar de andere taal overgeschakeld, wat voor sommige kinderen cognitief uitdagend kan zijn en bij productie wellicht een grotere rol speelt dan bij begrip.
 
Het conceptueel testen heeft haken en ogen. Omdat er geen instructie is gegeven over de precieze manier van conceptueel testen, verschilde de werkwijze tussen logopedisten. Soms nam de logopedist de test eerst in zijn geheel af en herhaalde zij op een later moment alleen de fout beantwoorde items in de andere taal met een tolk. Soms was de tolk de hele testafname aanwezig en werden na elke sectie meteen de fout beantwoorde items door de tolk uitgevraagd. Ten tweede is de vertaling naar de niet-Nederlandse taal niet gecontroleerd door een andere vertaler en kunnen we dus niet garanderen dat de vertaling helemaal juist is. De tolk heeft ter plekke de zinnen en woorden vertaald. Ten derde kunnen er problemen zijn bij de vertaling, of wat betreft de validiteit van de items voor een bepaalde leeftijd. Turkse kinderen kennen bijvoorbeeld al vroeg het woord ‘olijven’, maar dat item zal niet snel in een Nederlandse test voor jonge kinderen voorkomen. Daarnaast heeft ook niet elk Nederlands woord een goede vertaling in elke taal.

Het conceptueel testen was lastig te realiseren door de grote verscheidenheid in de uitvoering Bij de MOL-werkwijze werd conceptueel getest wanneer uit de anamnese bleek dat het kind 25% van de tijd of meer de andere taal aangeboden kreeg. De logopedisten gaven aan dat het opschuiven van de grens naar 50-60% wenselijk zou zijn, gezien de haalbaarheid van het uitvoeren van monitor 2, (die intensiever is, en dus niet voor te veel kinderen zou moeten gelden). Aanvullende analyses voor taalbegrip en woordbegrip lieten zien dat er eerste aanwijzingen zijn dat dit percentage mogelijk inderdaad verhoogd kan worden. De kinderen met een wat grotere verschilscore (verschil van 7 of meer tussen de Nederlandse Q-score en de conceptuele Q-score) hadden namelijk (op 1 kind na) een taalaanbod in de andere taal van 60% of meer. Echter, aangezien het in dit onderzoek maar om kleine aantallen kinderen gaat en er haken en ogen aan het conceptueel testen zitten, is vervolgonderzoek nodig om hier meer onderbouwde uitspraken over te kunnen doen.

Conclusie

Conclusie

Uit de evaluaties bleek dat logopedisten over het algemeen enthousiast waren over de MOL-werkwijze, die hen meer houvast en structuur gaf en hen meer inzicht in alle talen van het meertalige kind opleverde. Er zijn ook knelpunten gesignaleerd, zoals de tijdsinvestering voor de uitgebreidere diagnostiek en het soms moeilijk in kunnen zetten van formele tolken. Daarnaast is er nog geen overeenstemming over welke testen bij welke meertalige kinderen van belang zijn om de meertalige ontwikkeling te monitoren.

De MOL-werkwijze biedt logopedisten meer houvast en structuur De vernieuwde Anamnese Meertaligheid werd zeer positief geëvalueerd. Logopedisten kregen meer zicht op de taalsituatie van het kind en de wensen van ouders, wat een basis is voor het monitoren en de behandeling. Door de meertalige ontwikkeling volgens de MOL-werkwijze in kaart te brengen,  kregen zowel logopedisten als ouders meer inzicht in het taalniveau van alle talen. Door alle talen van het kind in kaart te brengen wordt tevens de boodschap aan ouders (en kind) gegeven dat alle talen ertoe doen. Echter, de tijdsinvestering om alle meetinstrumenten af te nemen, voornamelijk bij monitor 2, is groot en niet altijd haalbaar. In de toekomst willen we daarom onderzoeken of alle instrumenten even waardevol zijn voor alle kinderen.
 
Er is een aantal meetinstrumenten gebruikt die voor meerdere logopedisten nieuw zijn. Er zijn echter nog veel vragen over het gebruik van deze instrumenten. Wat is bijvoorbeeld de toegevoegde waarde van de FOCUS bij herhaalde afname? En is het dan beter om een FOCUS voor elke taal apart in te vullen, of voor beide talen gezamenlijk? Vervolgonderzoek zal hier meer duidelijkheid over moeten geven.
 
Conceptueel testen lijkt het meest van waarde bij het testen van receptieve taalvaardigheden. Aangezien het in dit onderzoek echter om kleine aantallen kinderen gaat en er haken en ogen aan het conceptueel testen zitten, is vervolgonderzoek nodig. Dit kan zich richten op de reden hiervan: voelt het voor kinderen ongewoon om de andere taal te spreken op de Nederlandstalige behandelgroep? Kan de test voor woordproductie bijvoorbeeld beter in de thuissituatie afgenomen worden? Zou het kunnen helpen om de testafnames over meerdere dagen te verspreiden, om verminderde concentratie tegen te gaan?  
 
De grens van 25% of meer aanbod in de andere taal voor uitgebreide diagnostiek zou, kijkend naar de haalbaarheid van relatief veel kinderen die meertalig gevolgd zouden moeten worden, mogelijk opgeschoven moeten worden. Echter, dit onderzoek heeft onvoldoende informatie opgeleverd om hier harde conclusies over te kunnen trekken.
 
Daar waar geen toegang was tot formele tolken probeerden professionals vaak om ouders als tolk in te zetten. Professionals ervoeren hierbij echter verschillende beperkingen. Het advies is daarom om formele tolken in te zetten bij het conceptueel testen. Bij ouders die onvoldoende Nederlands spreken is het belangrijk om ook een formele tolk in te zetten bij het anamnesegesprek en bij het invullen van oudervragenlijsten.
 
Met dit MOL-project hebben we een eerste stap gezet naar het ontwikkelen van een verbeterde en meer uniforme werkwijze voor het monitoren van de taalontwikkeling van meertalige peuters met TOS. Tijdens ons project werd ook herhaaldelijk de noodzaak bevestigd om het monitorproces te verbeteren om deze doelgroep beter te kunnen helpen. We zijn er nog niet, maar we zijn op weg: wordt vervolgd!

Dankwoord

Dankwoord

Veel dank zijn wij verschuldigd aan de deelnemende kinderen, ouders en logopedisten. Zonder hun openheid en feedback hadden we dit project niet kunnen doen. Speciale dank gaat uit naar Nienke Verhoog en Veerle Huige (logopedisten bij Kentalis), die nuttig werk hebben verzet bij de dataverzameling en data-analyse. Ten slotte dank aan Petra van Alphen (voorheen senior-onderzoeker bij Kentalis) die bij de ontwikkeling en start van het project een belangrijke rol speelde.

Meer informatie meetinstrumenten

Onderstaande uitklappers geven meer informatie over onze bevindingen en conclusies per meetinstrument.

Vernieuwde Anamnese Meertaligheid

Er zijn verschillende versies van de Anamnese Meertaligheid (AM) in omloop. Met het oog op uniformiteit is het belangrijk dat iedereen dezelfde versie gebruikt. Voor dit project is daarom op basis van die verschillende versies een vernieuwde versie gemaakt, op grond van meningen van de professionals van de behandelgroepen. Daarnaast is een sectie ‘Evaluatie wens en taalaanbod’ toegevoegd. De logopedist gaat hierbij met ouders in gesprek over hoe belangrijk ouders (en verdere betrokkenen) het vinden dat hun kind een taal beheerst en welke status die taal in hun ogen heeft. Aan de hand van deze en andere vragen bekijkt de logopedist samen met ouders of het taalaanbod voldoende is voor een gewenste ontwikkeling in die taal en of dit aansluit bij de wens van ouders voor de toekomst: op welk niveau willen zij dat het kind in de toekomst in een taal kan communiceren? Uiteraard zijn goede voorlichting en adviezen van de logopedist hierbij van groot belang. Uit de evaluatie van de logopedisten bleek dat de vernieuwde AM meerwaarde heeft: het geeft inzicht in de gehele taalsituatie van het kind. Dit is belangrijk, want met goede informatie over het meertalige taalaanbod van het kind, kan de taalontwikkeling van het kind in het juiste perspectief geplaatst worden. De vernieuwde AM geeft tevens handvatten om met ouders in gesprek te gaan over hun (toekomst)wensen en ideeën ten aanzien van de meertalige ontwikkeling van hun kind. Logopedisten gaven in de evaluatie aan dat ouders het belangrijk vonden om hun wensen over de talen van het kind te bespreken. Dit werd door een ouder van een 16-jarige jongen met TOS in de ouderbijeenkomst bevestigd: “Ik had gewenst dat ik vroeger meer ondersteuning had gekregen om de moedertaal te behouden, nu kan mijn zoon niet met zijn grootouders communiceren”.
Zoals eerder genoemd, diende de AM binnen het MOL-project als uitgangspunt voor het bepalen van de monitorvariant: de lichtere (monitor 1) of intensievere (monitor 2) variant. Hierbij is gekozen voor een grenswaarde van 25%, zoals in de literatuur als voorzichtige aanwijzing wordt gegeven (Hoff, 2006; Pearson et al., 1997). Monitor 2 werd ingezet wanneer een kind meer dan 25% van de tijd de andere taal aangeboden kreeg. In de praktijk bleek dit een grote groep kinderen: 24 van de 41 deelnemende kinderen kregen meer dan 25% van de tijd aanbod in een andere taal. Hoewel logopedisten in de evaluatie aangaven dat de intensieve monitorversie veel informatie opleverde, bleek de tijdsinvestering voor sommigen te groot. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of en hoe ver dit percentage opgeschoven kan worden. Een kanttekening die we hierbij plaatsen, is dat de wensen en plannen van ouders voor de toekomst met betrekking tot de taalsituatie van het kind belangrijk zijn en ook meegenomen dienen te worden in de bepaling van de monitorversie. Mochten ouders bijvoorbeeld binnen een paar jaar weer terug willen naar het land van herkomst, kan het belangrijk zijn om alle talen goed in kaart te brengen en te volgen.
De vernieuwde versie van de AM is na afloop van het MOL-project nog breed geëvalueerd middels een enquête waaraan 41 linguïsten en logopedisten van verschillende Audiologische Centra en ZG-instellingen hebben meegedaan. In deze enquête wordt elke vraag geëvalueerd en onderzocht welke vragen overbodig zijn/gemist worden, om de Anamnese Meertaligheid zo nog verder te verbeteren. De feedback van de professionals zal leiden tot een uniforme versie van de AM voor de sector, die in BergOp beschikbaar wordt.
 
Conclusie: de vernieuwde versie van de AM kan sector-breed worden ingezet bij meertaligheidsonderzoek op het AC en bij diagnostiek bij meertalige kinderen binnen de ZG-behandeling en is beschikbaar in BergOp.

 

Schlichting Test voor Taalbegrip - conceptueel

Het overgrote deel van de logopedisten gaf aan dat het conceptueel afnemen van het taalbegrip meer inzicht gaf in het taalniveau van de thuistaal. Als we kijken naar de scores van de kinderen op de test, dan zien we bij 5 van de 20 afnames (er waren 4 missings) een verschilscore ≥ 7. Deze kinderen scoorden conceptueel 7 of meer Q-punten hoger dan alleen in het Nederlands. Hoewel de logopedist hier niet uit kan concluderen wat het exacte taalbegripsniveau in de thuistaal is, geeft dit wel meer informatie dan wanneer de logopedist alleen het Nederlands had onderzocht. Zo kan de logopedist bijvoorbeeld voorzichtig interpreteren dat het taalbegripsniveau in het Nederlands een gemeten ondergrens lijkt van het algehele taalbegripsniveau van het kind. Dit is belangrijke informatie om te bepalen of er wel of geen doelen op taalbegrip moeten worden opgesteld. 

Conclusie: conceptueel testen met de Schlichting Test voor Taalbegrip lijkt van waarde om meer inzicht te krijgen in het taalbegrip van alle talen. Inmiddels is een nieuw scoreformulier in BergOp beschikbaar om conceptuele scores voor het taalbegrip in te vullen. Ons advies is om bij een conceptuele testafname dit formulier te gebruiken.

Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL - conceptueel

Over het conceptueel afnemen van de PPVT-III waren de meningen van de logopedisten verdeeld. Enerzijds vonden zij het waardevol, omdat het veel inzicht gaf in eventuele verschillen in het woordbegrip tussen beide talen. Anderzijds gaven de logopedisten aan dat de test zelf niet zo betrouwbaar is, onder andere omdat de test verouderd is. De scores op de PPVT-III-NL lieten zien dat veel kinderen een hogere Q-score behaalden als zij conceptueel getest werden. Bij 12 van de 17 afnames (er waren 7 missings) was er sprake van een verschilscore ≥ 14.  
 
Conclusie: conceptueel testen met de PPVT-III-NL lijkt zinvol, omdat het meer inzicht geeft in het woordbegrip in de thuistaal ten opzichte van het Nederlands. Inmiddels is een nieuw scoreformulier in BergOp beschikbaar om conceptuele scores voor het woordbegrip in te vullen. Ons advies is om bij een conceptuele testafname dit formulier te gebruiken.

Schlichting Test voor Woordontwikkeling - conceptueel

Het conceptueel afnemen van de Schlichting Test voor Woordontwikkeling leverde volgens de logopedisten niet veel informatie of inzicht op. Zij vroegen zich af of het conceptueel afnemen van deze test wel de beste manier is om de actieve woordenschat in de thuistaal te meten. De verschilscores tussen de Nederlandse Q-score en de conceptuele Q-score van de kinderen lijken de bevindingen van de logopedisten te bevestigen. Van de 20 conceptuele afnames (er waren 4 missings) was er slechts 1 kind met een grote verschilscore (41 Q-punten). De vraag rijst of dit aan de wijze van afname ligt: als het kind eenmaal gestart is met Nederlands spreken (in een Nederlandstalige omgeving), is het moeilijker om de thuistaal daarna te activeren. Bij een actieve taak is dit waarschijnlijk lastiger dan bij een passieve taak, zoals ook gevonden werd door Gross en collega’s (2014). Het is interessant om te onderzoeken of er een groter verschil tussen de Nederlandse Q-score en de conceptuele Q-score wordt gevonden als de afname in het Nederlands en de afname in de andere taal op aparte dagen gedaan wordt. Of als een kind bijvoorbeeld in de thuissituatie wordt getest. Daarnaast wordt de woordproductie vaak als laatste in de testbatterij afgenomen, wat kan leiden tot een verminderde concentratie van het kind.
 
Conclusie: conceptueel testen met de Schlichting Test voor Woordontwikkeling had in dit project vaak geen toegevoegde waarde voor het inzicht in het taalniveau van het kind in de andere taal, ten opzichte van het Nederlands. Ons advies is om meertalige kinderen niet conceptueel te testen volgens de testprocedure die bij MOL is aangehouden. Mogelijk vormen kinderen die spontaan in hun thuistaal spreken op de groep hierop een uitzondering. De testafname van de woordproductie in het Nederlands blijft van belang.

Schlichting Test voor Zinsontwikkeling en meetinstrument Mijlpalen Taalontwikkeling

Het meetinstrument Mijlpalen Taalontwikkeling is binnen dit project ontwikkeld als tegenhanger voor de Schlichting Test voor Zinsontwikkeling, om een globaal beeld te krijgen van de grammaticale ontwikkeling in de andere taal. Hiervoor werd spontane taal verzameld door de ouders en geanalyseerd door de logopedist en de tolk of de ouder zelf. Vervolgens werd door de logopedist aangevinkt in welk stadium van de taalontwikkeling het kind zich bevond. De logopedist koos hierbij uit de volgende vijf opties: 

  • Alleen gebrabbel, eventueel soms herkenbaar als woord
  • Losse woorden, soms combinaties van 2 woorden
  • Vaak 2-woorduitingen, soms ook 3-woorduitingen
  • Meerwoord-uitingen, geen samengestelde zinnen
  • Samengestelde zinnen

Logopedisten ervoeren het als prettig om meer zicht te krijgen op de zinsontwikkeling in de andere taal, maar gaven aan dat het bepalen ervan tijdrovend was en verbetering behoeft. Uit de analyses bleek dat de zinsontwikkeling van het Nederlands niet samenhing met de zinsontwikkeling in de andere taal. Dit betekent dat een betere zinsontwikkeling in het Nederlands niet automatisch gepaard ging met een betere zinsontwikkeling in de andere taal (en andersom).
 
Conclusie: logopedisten willen graag meer weten over de zinsontwikkeling in de andere taal, maar de huidige vorm van het meetinstrument Mijlpalen Taalontwikkeling is daarvoor niet geschikt.  

Speakaboo

Speakaboo is een app voor het screenen van de spraakontwikkeling van meertalige kinderen van 3 tot 6 jaar. Met Speakaboo kan een logopedist (met hulp van een moedertaalspreker) de spraakontwikkeling bij meertalige kinderen screenen. Met spelletjes lokt de moedertaalspreker, onder leiding van een logopedist, woorden in de moedertaal uit. De Speakaboo app maakt geluidsopnames zodat de logopedist dit na de test per woord kan terugluisteren, vergelijken en scoren. Het is op dit moment mogelijk om in 20 talen de spraakontwikkeling met Speakaboo te screenen. De meeste logopedisten waren enthousiast over Speakaboo. Van de acht logopedisten die iets over deze test gezegd hebben, benoemde maar één logopedist dat ze het instrument geen toegevoegde waarde vond hebben. Dit kwam omdat ze het tijdrovend vond en de nadruk van haar behandeling op het taalbegrip en de woordenschat lag en niet op de spraakontwikkeling. Logopedisten die Speakaboo van toegevoegde waarde vonden benoemden specifiek dat de woordkeuze van Speakaboo goed aansluit bij het taalniveau en de belevingswereld van het kind en dat de spelvorm prettig werkt. Daarnaast is Speakaboo een mooie ingang om ouders iets uit te leggen over de spraakontwikkeling. Ondanks dat het gaat om het screenen van de spraakontwikkeling, vonden sommige logopedisten dat het ook inzicht gaf in woordproductie in de andere taal. Wel werd opgemerkt dat Speakaboo een globaal beeld geeft en dat er voor het opstellen van een behandelplan volgens Hodsen & Paden meer informatie nodig is.
 
Conclusie: Speakaboo is een mooi instrument om inzicht te krijgen in de spraakontwikkeling van de andere taal. De meeste logopedisten vonden het prettig om Speakaboo af te nemen.

FOCUS-34-NL

De FOCUS (verkorte versie: FOCUS-34-NL) is door ouders en door de logopedist ingevuld, om zicht te krijgen op de communicatieve redzaamheid van het kind. Aan ouders is gevraagd de FOCUS in te vullen voor beide talen gezamenlijk. De lijst bestaat uit items zoals “Mijn kind is op zijn of haar gemak wanneer het communiceert”, “Mijn kind drukt zijn/haar ideeën uit met woorden”, “Mijn kind gebruikt woorden om naar dingen te vragen”. Ouders moesten bij elk item op een schaal aangeven of een kind het gevraagde wel/niet kon, ongeacht in welke taal het kind dit liet zien.
Logopedisten gaven aan dat de FOCUS moeilijk was in te vullen voor ouders die het Nederlands niet voldoende beheersten. Twee logopedisten hadden daarom de FOCUS samen met ouders ingevuld, waarvan er één een tolk had ingeschakeld. Een andere logopedist benoemde dat het gesprek over de vragenlijst bevorderlijk was voor het contact met ouders. Andere logopedisten gaven aan dat de FOCUS ingevuld door ouders geen nieuwe informatie had opgeleverd of dat ze niet goed wisten wat ze met de uitkomst moesten doen.
Uit de analyses bleek een samenhang tussen de FOCUS ingevuld door de logopedist en door de ouders. Hoe beter de communicatieve redzaamheid volgens de ouder was, hoe beter de communicatieve redzaamheid volgens de logopedist was (en andersom). Binnen dit onderzoek lijken logopedisten en ouders de communicatieve redzaamheid van het kind dus op dezelfde manier te beoordelen. Dit zou een indicatie kunnen zijn dat niet beide de vragenlijst hoeven in te vullen.

Conclusie: hoewel sommige logopedisten graag meer inzicht willen in de communicatieve redzaamheid, heeft de eenmalige afname van de FOCUS hen onvoldoende opgeleverd. De meerwaarde van de FOCUS blijkt waarschijnlijk pas als je hem vaker afneemt. Het doel van dit instrument is namelijk om verandering in communicatieve redzaamheid te meten.

Intelligibility in Context Scale (ICS):

De ICS is een korte oudervragenlijst van 7 vragen om de verstaanbaarheid van het kind in kaart te brengen. Hierin worden vragen gesteld zoals “Verstaan uw gezinsleden uw kind?” en “Is uw kind verstaanbaar voor zijn of haar vriendjes?” De lijst is in vele talen beschikbaar. Aan ouders is gevraagd de ICS in te vullen voor beide talen gezamenlijk. Ouders moesten aangeven of een kind iets kon, ongeacht in welke taal het kind dit liet zien.
Binnen dit project is ook aan logopedisten gevraagd om de ICS in te vullen voor het Nederlands, maar dit bleek voor hen niet mogelijk. Er wordt immers naar specifieke informatie gevraagd die alleen door ouders betrouwbaar is in te vullen, zoals “is uw kind verstaanbaar voor vreemden?”
Logopedisten gaven aan dat het invullen van de ICS door ouders een meerwaarde vormde omdat ouders zich meer bewust werden van de verstaanbaarheid van hun kind. Logopedisten hadden soms echter wel vragen over de betrouwbaarheid, omdat het Nederlands voor ouders te moeilijk leek. De ICS is echter in vele talen beschikbaar, dus kan door veel ouders ook in hun eigen taal worden ingevuld.
 
Conclusie: de ICS is een oudervragenlijst en moet dus ook door ouders worden ingevuld. Volgens logopedisten is het van toegevoegde waarde om ouders de ICS in hun eigen taal te geven, om zo de betrouwbaarheid van de antwoorden te vergroten.

Literatuuroverzicht

  1. Blom, E., & Blumenthal, M. (2019). Wanneer verloopt de verwerving van Nederlands als tweede taal té traag? VHZ Online. Wanneer verloopt de verwerving van Nederlands als tweede taal té traag? – VHZ Online (vhz-online.nl)
  2. Blumenthal, M., & M.M.R. Julien (2000). Geen diagnose zonder anamnese meertaligheid. Logopedie en Foniatrie (1), 13-17.
  3. Blumenthal, M. (2012). Richtlijn multidisciplinaire (spraak en taal)diagnostiek van meertalige kinderen met of zonder gehoorverlies. Sint-Michielsgestel: Kentalis-PonTeM.
  4. Boerma, T. & Blom, E. (2016). Taalachterstand of taalontwikkelingsstoornis? Diagnosestelling bij meertalige kinderen als testen in beide talen niet mogelijk is. Nederlands Tijdschrift voor Logopedie, juninummer.
  5. Boerma, T. & Blom, E. (2017). Assessment of bilingual children: What if testing both languages is not possible?.Journal of Communication Disorders, 66, 65-76.
  6. CBS (2022) https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2021/talen-en-dialecten-in-nederland
  7. FENAC (2005). Multidisciplinaire Diagnostiek bij Taal-/Spraakproblemen (KITS-2). Utrecht: FENAC.
  8. Gerrits, E., Visser-Bochane, M.I., Cohen Tervaert, F. a., Crielaard, R., Essen, Y van, Sluijmers, J., Weerden, W., Willemse, M. en Pallas (2017). Richtlijn Logopedie Taalontwikkelingsstoornissen. Woerden: NVLF.
  9. Gross, M., Buac, M., & Kaushanskaya, M. (2014). Conceptual scoring of receptive and expressive vocabulary measures in simultaneous and sequential bilingual children. American Journal of Speech-Language Pathology, 23(4), 574-586.
  10. Hoff, E. (2006). How social contexts support and shape language development. Developmental review26(1), 55-88.
  11. Łuniewska, M., Haman, E., Armon-Lotem, S., Etenkowski, B., Southwood, F., Anđelković, D., ... & Ünal-Logacev, Ö. (2016). Ratings of age of acquisition of 299 words across 25 languages: Is there a cross-linguistic order of words? Behavior research methods48(3), 1154-1177.
  12. Pearson, C. M. (1997). Language loss in internationally adopted children. Perspectives on Communication Disorders and Sciences in Culturally and Linguistically Diverse (CLD) Populations3(1), 5-8.
  13. Siméa (2016). Handreiking TOS bij Meertaligheid: Doelgroep bepaling. Gedownload op 2-5-2017 vanhttp://www.simea.nl/dossiers/si166289-simea-handreiking-meertaligheid-tos.pdf.
  14. Thordardottir, E., Rothenberg, A., Rivard, M. E., & Naves, R. (2006). Bilingual assessment: Can overall proficiency be estimated from separate measurement of two languages? Journal of Multilingual Communication Disorders, 4(1), 1-21.
  15. Vermeij, B.A.M., Wiefferink K., Wijs, M. (2011). Monitoren van de behandeling voor kinderen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden. Van Horen Zeggen, 52, 10-18.