Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
Motorische vaardigheden van peuters met (een vermoeden van) TOS
Deel dit artikel

Motorische vaardigheden van peuters met (een vermoeden van) TOS

28 mei 2024 - Leestijd 15 - 20 minuten

Professionals van de NSDSK signaleren bij kinderen met (een vermoeden van) TOS in de vroegbehandeling opvallend vaak problemen in de motoriek. Zij missen aanknopingspunten voor doorverwijzing naar de fysiotherapeut. We onderzochten 110 kinderen met TOS van 3 jaar met een standaardtest voor motoriek (Movement-ABC-2) en een screenende vragenlijst (VMVK). De prevalentie van motorische problemen was 39%, 2,5 keer zoveel als in een doorsneepopulatie. De vragenlijst en klinische blik van professionals lijken geen accurate screeningsmethoden te zijn.

page.header_image.alt

Bron: NSDSK

Inleiding

In dit artikel zijn de literatuurverwijzingen met een cijfer tussen haken [n] aangegeven. U kun ze terugvinden aan het einde van het artikel.

Inleiding

Een taalontwikkelingsstoornis (TOS) is een van de meest voorkomende ontwikkelingsstoornissen onder kinderen [1]. Een kind heeft TOS als de taalontwikkeling in vergelijking met leeftijdgenoten veel langzamer of anders gaat en er geen externe factor, zoals gehoorverlies of cognitie, is die dat verklaart. De prevalentieschattingen van TOS lopen sterk uiteen en zijn afhankelijk van de gehanteerde definitie. In het algemeen wordt aangenomen dat 5-7% van de kinderen (een vermoeden van) TOS heeft [2]. TOS heeft niet alleen gevolgen voor de taalontwikkeling van het kind, maar hangt ook samen met andere domeinen, zoals de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling [3]. Ook kunnen kinderen met TOS moeilijkheden ervaren in de schoolse vaardigheden, bijvoorbeeld met schrijven en rekenen [4].

Een van de ontwikkelingsdomeinen waar kinderen met TOS vaker moeilijkheden laten zien is in de motorische ontwikkeling [5]. Dit wordt bevestigd door professionals van de NSDSK die peuters met TOS behandelen: het valt hen op dat de kinderen op hun behandelgroepen nogal eens motorisch onhandig overkomen, bijvoorbeeld veel struikelen en vallen. Zij vragen zich af of zij motorische problemen altijd voldoende herkennen bij de peuters met (een vermoeden van) TOS en wanneer doorverwijzing naar bijvoorbeeld een kinderfysiotherapeut noodzakelijk is. Daarnaast geven zij aan kennis te missen over de omvang van problemen in de motoriek bij kinderen met TOS. Daarom hebben we in dit onderzoek de motorische vaardigheden van kinderen met TOS in de vroegbehandeling bij de NSDSK in kaart gebracht. Daarnaast hebben we onderzocht of een vragenlijst, ingevuld door ouders en professionals, geschikt is voor screening van motorische vaardigheden.

Motorische vaardigheden van kinderen met TOS

Motorische vaardigheden van kinderen met TOS

Op zowel grove als fijne motoriektaken ontwikkelen kinderen met TOS in de basisschoolleeftijd zich minder goed dan typisch-ontwikkelende leeftijdgenoten [5, 6, 7]. Kinderen met TOS laten bijvoorbeeld vaker dan kinderen zonder TOS achterstanden zien in grove motoriektaken, zoals torens bouwen en een bal rollen, en in de fijne motoriektaken, zoals een draad rijgen en een spoor trekken met een pen. Retrospectief onderzoek uit Nederland liet zien dat kinderen met TOS motorische mijlpalen, zoals lopen, een toren bouwen en een bal gooien, later bereiken dan hun leeftijdgenoten zonder TOS [8]. In een andere Nederlandse studie, van Visscher et al. [9], liet 51% van de 6 tot 9-jarige kinderen met TOS een achterstand zien in de motorische vaardigheden gemeten met een observatie-instrument. De achterstand in motorische vaardigheden van kinderen met TOS wordt niet altijd goed herkend. Een studie van Webster et al. [10] liet zien dat 52% van de kinderen die voor de basisschoolleeftijd de diagnose (een vermoeden van) TOS kreeg, gedurende de basisschool benedengemiddeld scoorden op motorische taken, zowel fijne motoriek (handvaardigheid) als grove motoriek (o.a. rennen en springen). Deze prevalentie is vergelijkbaar met de prevalentie van Visscher en anderen [9]. Van deze 52% van de kinderen herkenden maar 24% van de ouders de motorische problemen bij hun kinderen en slechts 12% van de kinderen ontving passende aanvullende zorg.

Hoewel er enige kennis is over de motorische vaardigheden van kinderen in de basisschoolleeftijd met TOS is er nauwelijks onderzoek gedaan naar deze vaardigheden van peuters met (een vermoeden van) TOS. Een studie van Sack en anderen [11] liet wel al zien dat bij kinderen met (een vermoeden van) TOS tussen de 4-5 jaar oud de motorische vaardigheden positief samenhingen met de taaluitkomsten twee jaar later. Zij vonden bij 42% van de kinderen een achterstand in de motorische ontwikkeling. Het is nodig om de motorische vaardigheden van deze jonge doelgroep in kaart te brengen, zodat diagnostiek en interventie hier zo vroeg mogelijk op in kunnen spelen. In de Richtlijn Motorische Ontwikkeling kaart de jeugdgezondheidszorg (JGZ) aan dat 'tijdige en adequate behandeling en begeleiding niet alleen de kans op een betere motorische ontwikkeling verhogen, maar ook de kans op betere participatie op school' [12]. Hieronder valt bijvoorbeeld sporten, spelen met andere kinderen, en schrijven.

Het MOTOS-onderzoek

Het MOTOS-onderzoek

In het MOTOS-onderzoek hebben we onderzocht hoe vaak en welke motorische achterstanden (fijne motoriek, grove motoriek, evenwicht) voorkomen bij kinderen met (een vermoeden van) TOS in de vroegbehandeling bij de NSDSK. De motorische vaardigheden werden in kaart gebracht met het observatie-instrument Movement-Assessment Battery for Children-II (Movement-ABC-2) [13,14]. De Movement-ABC-2 bestaat uit twee onderdelen, de test waarbij kinderen motorische taken uitvoeren en een checklist voor leraren. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de test en niet van de checklist. De Movement-ABC-2 is een betrouwbaar en gevalideerd instrument om de fijne motoriek, grove motoriek en evenwicht van jonge kinderen in kaart te brengen. Resultaten kunnen worden vergeleken met normgroepen. Kinderen voerden verschillende opdrachten uit, zoals kralen rijgen, pittenzak vervangen en over een lijn lopen. Kinderen voerden verschillende opdrachten uit, zoals kralen rijgen, pittenzak vangen en over een lijn lopenDaarnaast onderzochten we de klinische blik van de gedragswetenschapper na multidisciplinair overleg en de meerwaarde van het gebruik van de Vragenlijst Motorische Vaardigheden Kleuters (VMVK) [15]. Op dit moment is de klinische blik van de gedragswetenschapper leidend in de advisering aan ouders over eventuele diagnostiek en/of behandeling. Omdat professionals aangeven houvast te missen bij het doorverwijzen van deze kinderen, gaan we in dit onderzoek na of de vragenlijst VMVK een goed instrument is voor het signaleren van motorische problematiek. In dit onderzoek zetten we de klinische blik en VMVK af tegen de Movement-ABC-2 test als ‘gouden standaard’ om te onderzoeken hoe goed de test kinderen met motorische problemen identificeert (sensitiviteit) en kinderen zonder motorische problemen uitsluit (specificiteit).

We beantwoorden in het onderzoek de volgende onderzoeksvragen:

1. Hoe vaak komen motorische problemen voor bij kinderen met (een vermoeden van) TOS in de vroegbehandeling bij de NSDSK?

2. Hoe goed is de vragenlijst VMVK, ingevuld door ouders en pedagogisch begeleiders, in het signaleren van motorische problemen bij kinderen met (een vermoeden van) TOS in groepsbehandeling in vergelijking tot de Movement-ABC-2 test?

3. Hoe goed is de gedragswetenschapper in staat om op basis van de klinische blik, in multidisciplinair verband, motorische problemen bij kinderen met (een vermoeden van) TOS in de groepsbehandeling te signaleren in vergelijking tot de Movement-ABC-2 test?

Methode

Methode

Design en Participanten

In dit cross-sectionele onderzoek werden de motorische vaardigheden van 110 kinderen tussen de 36 en de 49 maanden oud (gemiddelde leeftijd in maanden = 41.9 ± 3.5) met (een vermoeden van) TOS in de vroegbehandeling bij de NSDSK in kaart gebracht. De teamleiders van de behandelgroepen hebben de ouders van alle kinderen benaderd voor deelname aan het MOTOS-onderzoek. Drie kwart van de participanten (84 van de 110 ) was een jongen, wat overeenkomt met het aantal jongens in de vroegbehandeling van de NSDSK. Ouders gaven vooraf schriftelijke toestemming voor deelname aan het onderzoek.

Twee studenten fysiotherapie, vier studenten oefentherapie en drie onderzoekers van de NSDSK hebben de Movement-ABC-2 afgenomen bij de kinderen. Dit duurde een half uur tot drie kwartier. In de dagen rondom de afname van de Movement-ABC-2 test vulden de ouders en de pedagogisch begeleiders de VMVK in. Onafhankelijk hiervan stelden gedragswetenschappers (na multidisciplinair overleg met de logopedist en pedagogisch begeleiders) hun klinische blik op ten aanzien van motorische vaardigheden van de deelnemende kinderen. Voor het invullen van de VMVK of het registreren van de klinische blik waren ouders, pedagogisch begeleiders, logopedisten en gedragswetenschappers niet op de hoogte van de uitkomsten van de Movement-ABC-2 test. Het is wel mogelijk dat de pedagogisch begeleiders de VMVK invulden na het multidisciplinaire overleg.

Foto: NSDSK

Foto: NSDSK

Meetinstrumenten

Meetinstrumenten

Hieronder vindt u de drie meetinstrumenten die de onderzoekers gebruikten tijdens het onderzoek.

Referentietest: De Movement-ABC-2
De Movement-ABC-2 is een diagnostische test voor motorische beperkingen en bestaat uit drie subtesten (domeinen): drie taken voor ‘fijne motoriek’ of handvaardigheid (Manual Dexterity), twee taken voor ‘grove motoriek’ of mikken en vangen (Aiming and Catching) en drie taken voor ‘balans’ of het statisch en dynamisch evenwicht (Balance) [13, 14]. De ruwe scores van elke subtest werden gecombineerd in een leeftijd-gerelateerde standaardscore per domein. Daarnaast werden de scores van de drie domeinen gecombineerd in een totale standaardscore. Zowel de drie standaardscores van de domeinen als de totale standaardscore hebben een gemiddelde van 10 en een standaarddeviatie van 3. Een score van 7 of lager op één van de drie domeinen en/of de totale testscore (1 SD = een percentielscore van 16 of lager) is een indicatie voor motorische achterstanden. De test-hertestbetrouwbaarheid is goed (ICC totale testscore = .80; ICC 28 3-jarige Nederlandse kinderen = .95). Ook de construct-, content-, en criteriumvaliditeit zijn goed.

De Movement-ABC-2 werd afgenomen door studenten fysiotherapie en studenten oefentherapie. Zij hebben in totaal 49 kinderen getest. De overige 61 kinderen zijn getest door onderzoekers van de NSDSK. De onderzoekers ontvingen training van een

kinderfysiotherapeut. Zowel de studenten als de onderzoekers hebben eerst geoefend met kinderen die niet deelnamen aan de studie.

Vragenlijst Motorische Vaardigheden Kleuters (VMVK)
De VMVK bestaat uit 28 items die betrekking hebben op de dagelijkse motorische activiteiten van kinderen van drie tot en met vijf jaar [15]. De VMVK is ontwikkeld op basis van de Movement-ABC-2 checklist, de DCD-vragenlijst en de Early Years Movement Skills checklist. De vragenlijst is ontwikkeld om door leerkrachten ingevuld te worden. De bedoeling is om de vragenlijst in te vullen op basis van wat de leerkracht al weet van het kind. Extra observeren is niet nodig. In dit onderzoek vulden de ouders de vragenlijst ook in, want zij zien hun kind tijdens dagelijkse motorische vaardigheden in verschillende contexten. Voorbeelden van items zijn: ‘kousen aandoen zonder hulp’ en ‘een glas zonder morsen naar een tafel brengen’. De items worden gescoord op een 4-punts schaal met als antwoordmogelijkheden: Mijn kind kan dit 1) vlot uitvoeren; 2) min of meer uitvoeren; 3) bijna uitvoeren; 4) helemaal niet uitvoeren. De interne consistentie (Cronbachs Alpha = .97), test-hertest betrouwbaarheid (ICC = .94) en inter-rater betrouwbaarheid (ICC = .80) zijn goed. De correlatie met de Movement-ABC-2 test bij 3- en 4-jarige kinderen is goed (r = .70). Vanaf de leeftijd van 36 maanden zijn normscores van de VMVK beschikbaar per maand.

Klinische blik professional
Gedragswetenschappers noteerden per kind of zij het kind zouden doorverwijzen naar de fysiotherapeut, omdat zij opvallendheden in de motoriek observeerden, zoals het regelmatig vallen van een stoel, struikelen met buitenspelen of moeite hebben bij het aan- of uitkleden tijdens WC-bezoek. Dit deden zij na multidisciplinair overleg met de logopedist en de pedagogisch begeleiders.

Data-analyse

Data-analyse

De prevalentie van motorische problemen werd bepaald met behulp van de Movement-ABC-2 test. Een score voor de algehele motoriek en drie subscores voor handvaardigheid, mikken en vangen, en evenwicht werden berekend. Om te bepalen hoe goed de VMVK en de klinische blik van de gedragswetenschapper zijn in het identificeren en uitsluiten van motorische problemen, hebben we drie aspecten berekend (zie tabel 1 voor de berekening van sensitiviteit en specificiteit):

Tabel 1. Berekening sensitiviteit en specificiteit

Sluit

Vervolg

  •  Terecht motorische problemen identificeren (sensitiviteit): proportie kinderen dat terecht gesignaleerd wordt met de VMVK/de klinische blik t.o.v. alle kinderen die volgens de Movement-ABC-2 test een motorische achterstand hebben (= A/A+C).
  • Terecht motorische problemen uitsluiten (specificiteit): proportie kinderen dat terecht niet gesignaleerd wordt met de VMVK/de klinische blik t.o.v. alle kinderen die volgens de Movement-ABC-2 test geen motorische achterstand hebben (= D/D+B).
  • Onderscheid tussen kinderen met en zonder motorische problemen (Area Under the Curve (AUC)): het vermogen van de VMVK/de klinische blik om kinderen met motorische achterstand van kinderen zonder een motorische achterstand te kunnen onderscheiden. Een AUC van 0.5 betekent dat de test geen onderscheid kan maken tussen terechte en onterechte gevallen. Een AUC van 1 betekent dat de test een perfect onderscheid kan maken. Een AUC onder 0.75 is klinisch niet relevant [16].

De VMVK en de klinische blik werden zowel vergeleken met de totaalscore van de Movement-ABC-2 test als de scores op de subdomeinen, om te kijken of de VMVK en klinische blik wellicht beter zijn in het uitlichten van problemen in bepaalde subdomeinen (grove motoriek, fijne motoriek en evenwicht).

Resultaten

Resultaten

Prevalentie motorische achterstanden

Alle 110 kinderen hebben meegedaan aan de Movement-ABC-2. Echter, wanneer er een score voor één van de subtaken niet berekend kon worden door weigering, kon een oordeel op dat domein en de totaalscore niet gegeven worden. Dit was bij 22 kinderen het geval. Onder weigering verstonden wij andere dingen doen dan de taak of helemaal niet bewegen. Het afkappunt van de Movement-ABC-2 ligt bij een percentielscore van 16% of lager. Een score onder het afkappunt betekent dat een kind mogelijk motorische achterstanden heeft. In tabel 2 staan de uitkomsten (uitval/geen uitval) van de Movement-ABC-2 test en de VMVK. De gemiddelde testscore en de percentielscore van de Movement-ABC-2 test en VMVK zijn te vinden in bijlage 1.

Uitval/geen uitval op de motorische vaardigheden bij kinderen met (een vermoeden van) TOS

Sluit

Vervolg

De Movement-ABC-2 test
In de groep kinderen met (een vermoeden van) TOS liet 42% van de kinderen mogelijk achterstanden in de motoriek gerelateerd aan handvaardigheid zien. Daarnaast liet 26% van de kinderen mogelijk een achterstand in de motoriek gerelateerd aan mikken en vangen zien en 29% van de kinderen in de motoriek gerelateerd aan evenwicht. Tenslotte bleek dat 39% van de kinderen, op basis van de Movement-ABC-2 test, een achterstand in zijn/haar totale motorische vaardigheden hadden.

Vragenlijst Motorische Vaardigheden Kleuters
Bij een klein deel (10%) van de kinderen werd een mogelijke motorische achterstand gesignaleerd aan de hand van de VMVK ingevuld door ouders. Pedagogisch begeleiders signaleerden meer kinderen met een mogelijke motorische achterstand (35%). Het afkappunt voor motorische achterstanden was, net als bij de Movement-ABC-2 test, bij een percentielscore van 16% of lager.

Klinische blik
Na multidisciplinair overleg bij de vroegbehandeling, gaven gedragswetenschappers aan bij 25% (27 / 110) van de kinderen te willen doorverwijzen naar een kinderfysiotherapeut.

Identificeren

Identificeren en uitsluiten motorische problemen

Om na te gaan of de VMVK (ingevuld door ouders en pedagogische begeleiders) en de klinische blik goed zijn in het identificeren en uitsluiten van motorische achterstanden is de sensitiviteit, specificiteit en AUC berekend (zie tabel 1). Hierin werden de VMVK en de klinische blik afgezet tegenover de Movement-ABC-2 test.

Gedragswetenschappers wilden 25% van de kinderen doorverwijzen naar een kinderfysiotherapeut

Binnen de VMVK en klinische blik zijn de subdomeinen (handvaardigheid, mikken en vangen en evenwicht) niet apart uitgevraagd. Toch hebben we de totaalscores van de VMVK en de klinische blik afgezet tegenover de subschalen, voornamelijk om te zien of de professionals en ouders meer alert zijn op een specifiek domein van de motoriek. Analyses zijn uitgevoerd voor kinderen waarvan alle scores (VMVK ingevuld door ouders en pedagogische begeleiders, klinische blik en totaal- en subdomeinscores Movement-ABC-2 test) compleet waren (n = 77). Een volledig overzicht van scores is te vinden in bijlage 2.

VMVK

VMVK
Voor de totale motorische vaardigheden had de VMVK, ingevuld door ouders, een sensitiviteit van 14.8% en een specificiteit van 94%. Afgezet tegenover de subdomeinen van de Movement-ABC-2, varieerde de sensitiviteit tussen de 6.3 - 10% en de specificiteit tussen de 90 - 91%. Wanneer de VMVK door de professionals werd ingevuld ging de sensitiviteit omhoog en de specificiteit omlaag vergeleken met de ouders. Voor de totale motorische vaardigheden had de VMVK, ingevuld door professionals, een sensitiviteit van 30% en een specificiteit van 74%. Afgezet tegenover de subdomeinen van de Movement-ABC-2 varieerde de sensitiviteit tussen de 25 - 35% en de specificiteit tussen de 72 - 75%. De range van de AUC lag tussen de .36 en de .53, wat aangeeft dat de VMVK (ingevuld door ouders en professionals) niet bruikbaar is om klinisch relevant onderscheid te maken tussen kinderen met en zonder problemen in de motorische vaardigheden.

Klinische blik
Voor de totale motorische vaardigheden had de klinische blik een sensitiviteit van 37% en een specificiteit van 86%. De sensitiviteit van de klinische blik van professionals bij het opsporen van problemen in fijne handvaardigheid, mikken en vangen en evenwicht varieerde tussen de 25 - 44%. De specificiteit varieerde tussen de 79 - 84%. De AUC van de klinische blik lag tussen de .28 en .43, ook dit geeft aan dat de klinische blik onvoldoende is om een klinisch relevante beoordeling te geven.

Foto: NSDSK

Foto: NSDSK

Discussie

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om de prevalentie van motorische problemen bij kinderen met (een vermoeden van) TOS in kaart te brengen en om te onderzoeken hoe goed de VMVK en klinische blik kunnen bijdragen aan het identificeren en uitsluiten van motorische problemen bij deze kinderen. Van de kinderen met (een vermoeden van) TOS in de vroegbehandeling bij de NSDSK werd bij 39% een algehele motorische achterstand geobserveerd. In ons onderzoek ligt de prevalentie van totale motorische problemen 2,5 keer hoger dan bij typisch ontwikkelende kinderen van dezelfde leeftijd [14]. De prevalentie in het huidige onderzoek is vergelijkbaar met de eerder gevonden prevalentie van 42% onder 4-5-jarige Amerikaanse kinderen met TOS [11]. De prevalentie is echter lager dan in twee eerdere studies, waar een prevalentie van 51-52% werd gevonden [9, 10]. Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat deze twee studies zijn uitgevoerd bij oudere kinderen met TOS, namelijk tussen de 6 en 9 jaar oud. Het zou kunnen dat een achterstand in de motorische ontwikkeling bij sommige kinderen pas op latere leeftijd waarneembaar wordt. Daarnaast zijn de eerdergenoemde studies uitgevoerd in het speciaal onderwijs. Bij deze kinderen komen wellicht vaker bijkomende ontwikkelingsproblemen voor. In onze groep participanten zal ook een deel richting het reguliere onderwijs gaan.
De prevalentie van motorische problemen lag hoger bij de fijne motoriek dan bij de grove motoriekIn de huidige studie lag de prevalentie van motorische problemen hoger bij fijne motoriek (42%) dan bij grove motoriek (26%) en balans (30%). In eerder onderzoek bij kinderen met (een vermoeden van) TOS van ongeveer dezelfde leeftijd werden subdomeinen van de motorische ontwikkeling ook onderzocht met de Movement-ABC-2 [11]. Deze studie vindt een vergelijkbare verdeling van motorische problematiek over de verschillende motorische domeinen. Dit onderstreept het belang van het verdiepen in de fijne motoriek, grove motoriek en balans als aparte ontwikkelingsdomeinen naast het beeld van de totale motorische vaardigheden.

Handvatten

Handvatten bij het herkennen van motorische achterstanden

Naast het onderzoeken van de prevalentie hebben we twee manieren van signaleren onderzocht, de VMVK ingevuld door zowel ouders als professionals en de klinische blik van gedragswetenschappers, na multidisciplinair overleg met de logopedist en pedagogisch begeleider. In vergelijking met de referentietest Movement-ABC-2 waren de VMVK en de klinische blik niet goed genoeg om motorische achterstanden bij kinderen met (een vermoeden van) TOS te herkennen. De sensitiviteit (identificeren van problemen), specificiteit (uitsluiten van problemen) en AUC (onderscheid maken tussen wel of geen aanwezige problemen) zijn te laag om klinisch relevant te zijn.

Mogelijk werden met de verschillende instrumenten verschillende aspecten van de motorische ontwikkeling in kaart gebracht. De vragenlijst richtte zich bijvoorbeeld voornamelijk op dagelijkse activiteiten en de observatie op gestandaardiseerde motorische vaardigheden. Bij de test voerden kinderen op commando verschillende taken uit, terwijl de vragenlijst de ruimte biedt om aan de motorische vaardigheden van het kind te denken in verschillende contexten. In de klinische praktijk is het kijken naar de dagelijkse activiteiten wellicht informatiever. Aan de andere kant is een observatie-instrument, zoals de Movement-ABC-2 test, een gebruikelijke manier om motorische vaardigheden in kaart te brengen door kinderfysiotherapeuten.
Ouders scoorden de motorische vaardigheden van hun kinderen bijna nooit laag
Ook lieten pedagogisch begeleiders weten dat zij de vragenlijst over de dagelijkse activiteiten lastig vonden om in te vullen, omdat zij niet alle activiteiten tegenkomen tijdens de vroegbehandeling. Bijvoorbeeld het aandoen van een T-shirt en het dichtknopen van een jas met kleine knopen. Ouders daarentegen zouden deze vaardigheden wel vaak zien, maar scoorden de motorische vaardigheden van hun kinderen bijna nooit laag. Met de VMVK ingevuld door ouders konden motorische problemen minder vaak goed worden geïdentificeerd dan met de VMVK ingevuld door professionals. Het zou kunnen dat ouders een referentiekader misten voor deze motorische vaardigheden en zich vooral bewust zijn van de problemen in de taalontwikkeling van hun kind.

Ouders en professionals leken hun beoordeling van de motorische vaardigheden niet te baseren op een specifiek domein van de motoriek, zoals balans. Zowel afgezet tegen de totaalscore als afgezet tegen de subscores van de Movement-ABC-2 test is de VMVK onvoldoende in staat om problemen in de motoriek te identificeren en uit te sluiten. Afgezet tegen de Movement-ABC-2 test lijkt het professionals vaker te lukken om problemen in de grove motoriek (sensitiviteit = 40-44) te identificeren dan in de fijne motoriek (sensitiviteit = 25). Er worden met de klinische blik op alle subdomeinen en de algehele motorische ontwikkeling nog wel te weinig kinderen met problemen geïdentificeerd. Ook voor de klinische blik geldt dat professionals zich in de vroegbehandeling van de NSDSK vooral richten op de ontwikkeling van taal en de sociaal-emotionele vaardigheden en minder op de motorische vaardigheden.

Dit onderzoek onderstreept het gevoel van professionals dat zij aanknopingspunten missen in het herkennen van problemen in de motorische ontwikkeling. De VMVK blijkt geen handvat te kunnen bieden. Andere instrumenten om de motoriek in kaart te brengen of meer educatie voor ouders en professionals op het gebied van de motorische ontwikkeling lijken noodzakelijk.

Tot slot

Tot slot

Net zoals in eerder onderzoek, is in dit onderzoek ook een verhoogde prevalentie van motorische achterstanden gevonden bij kinderen met (een vermoeden van) TOS. Het is van belang om achterstanden in motorische vaardigheden zo vroeg mogelijk op te sporen en te behandelen. Een verbetering van zowel de fijne als grove motoriek zou eraan bij kunnen dragen dat kinderen op school beter kunnen meedoen, bijvoorbeeld met schrijven of tijdens gym.
In dit onderzoek is een verhoogde prevalentie van motorische achterstanden gevonden bij kinderen met (een vermoeden van) TOS

Dit onderzoek heeft laten zien dat het mogelijk is om achterstanden in de motorische ontwikkeling vroegtijdig op te sporten door middel van de Movement-ABC-2 test. Echter, de klinische blik en het invullen van de VMVK door zowel ouders als pedagogische begeleiders kunnen onvoldoende handvatten bieden in het herkennen van deze achterstand. Binnen de NSDSK zal in de toekomst gekeken worden naar andere mogelijkheden om motorische achterstanden op te sporen en te behandelen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het regelmatig laten observeren van de kinderen op de behandelgroep door een kinderfysiotherapeut en het sneller doorverwijzen voor diagnostiek. Andere instrumenten, meer informatie voor ouders en scholing voor pedagogisch begeleiders en gedragswetenschappers op het gebied van de motorische ontwikkeling kunnen nog onderzocht worden als mogelijke handvatten voor het opsporen van motorische achterstanden bij kinderen met (een vermoeden van) TOS.

Bijlages

Bijlages

Bijlage 1. Gemiddelde test- en percentielscores per domein en totaal

Sluit

Bijlage 2. Identificeren en uitsluiten van motorische problemen 

Sluit

Literatuuroverzicht

1. Bishop, D. V. M. (2010). Which neurodevelopmental disorders get researched and why? PLOS ONE, 5(11), e15112.

2. Tomblin, J. B., Records, N. L., Buckwalter, P., Zhang, X., Smith, E. & O'Brien, M. (1997). Prevalence of Specific Language Impairment in kindergarten children. Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 40(6), 1245-1260.

3. Singer, I., Wit, de E., Gorter, J., Luinge, M., & Gerrits, E. (2022). A systematic scoping review on contextual factors associated with communicative participation among children with developmental language disorder. International Journal of Language & Communication Disorders, 58(2), 482-515.

4. Ziegenfusz, S., Paynter, J., Flückiger, B., & Westerveld, M. F. (2022). A systematic review of the academic achievement of primary and secondary school-aged students with developmental language disorder. Autism & Developmental Language Impairments, 7, 239694152210993.

5. Webster, R. D., Erdos, C., Evans, K., Majnemer, A., Kehayia, E., Thordardottir, E., Evans, A. C., & Shevell, M. (2006). The clinical spectrum of developmental language impairment in school-aged children: Language, cognitive, and motor findings. Pediatrics, 118(5), e1541-e1549.

6. Sanjeevan, T., & Mainela-Arnold, E. (2019). Characterizing the motor skills in children with specific language impairment. Folia Phoniatrica Et Logopaedica, 71(1), 42-55.

7. Hill, E. L. (2001). Non-specific nature of specific language impairment: a review of the literature with regard to concomitant motor impairment. International Journal of Language and Communication Disorders, 36(2), 149-171.

8. Diepeveen, F., Van Dommelen, P., Oudesluys-Murphy, A. M., & Verkerk, P. H. (2018). Children with specific language impairment are more likely to reach motor milestones late. Child Care Health and Development, 44(6), 857-862.

9. Visscher, C., Houwen, S., Scherder, E. J. A., Moolenaar, B., & Hartman, E. (2007). Motor profile of children with developmental speech and language disorders. Pediatrics, 120(1), e158-e163.

10. Webster, R. D., Majnemer, A., Platt, R. W., & Shevell, M. (2005). Motor function at school age in children with a preschool diagnosis of developmental language impairment. The Journal of Pediatrics, 146(1), 80-85.

11. Sack, L., Dollaghan, C. A., & Goffman, L. (2022). Contributions of early motor deficits in predicting language outcomes among preschoolers with developmental language disorder. International Journal of Speech-Language Pathology, 24(4), 362-374.

12. De Kroon, M. L.., de Best, J., te Wierike, S., Lanting, C. (2019). JGZ Richtlijn Motorische Ontwikkeling: Signalering, monitoring, preventie en toeleiding naar

nadere diagnostiek en behandeling. NCJ. Geraadpleegd op 20 oktober 2023, van https://www.ncj.nl/wp-content/uploads/media-import/docs/cad3a13a-7e85-4ff9-8086-241914ca88e0.pdf.

13. Henderson, S. E., Sugden, D. A., & Barnett, A. L. (2007). Movement assessment battery for children [examiner’s manual] (2nd ed.). Pearson Assessment.

14. Smits-Engelsman, B. (2010) Nederlandse bewerking. Movement assessment battery for children [examiner’s manual] (2nd ed.). Pearson Assessment.

15. Peersman, W., & Van Waelvelde, H. (2007). Handleiding bij de vragenlijst ‘Vragenlijst voor de Motorische Vaardigheden van Kleuters (VMVK). Universiteit Gent.

16. Fan, J., Upadhye, S., & Worster, A. (2006). Understanding receiver operating characteristic ROC) curves. Canadian Journal of Emergency Medicine, 8(01), 19-20.