Cognitieve functies bij het luisteren
Hoorrevalidatie richt zich vaak op beter kunnen communiceren, waarbij vooral spraakverstaan belangrijk is. Kramer wil het hooronderzoek breder trekken dan alleen het spraaksignaal en de oren.
“Je hebt voor luisteren niet alleen je oren nodig. Een heel stuk wordt door je brein gedaan. Wat hebben we nodig aan kennis en instrumenten om dat te kunnen meten? We hebben aangetoond dat het brein meedoet en twee post-docs uit mijn team proberen het complexe samenspel tussen auditieve en cognitieve niet-auditieve factoren te ontrafelen. Het is een heel dynamisch gebeuren; een spel tussen de oren, het brein en de moeilijkheid van de luistersituatie .”
“We hebben een aantal jaren nodig om ervoor te zorgen dat we niet allemaal gefocust blijven op de oren alleen, maar ook op die rol van het brein. Wij hopen over een jaar of vijf een klinisch toepasbare cognitieve test te hebben, specifiek gericht op luisteren.”
Ze legt uit dat er vijf cognitieve functies zijn die een rol spelen in het alledaagse luisteren: context, werkgeheugen, combineren van deelinformatie, snelheid van informatieverwerking en kunnen negeren van irrelevante informatie.
“Nu worden hoortoestellen puur op basis van audiometrische data afgeregeld. Langzaamaan wordt ook de cognitieve component betrokken bij het instelling. Dat is een verbetering, maar het hoortoestel alleen is niet de oplossing. We moeten ook denken aan interventies gericht op participatie. Een soort participatieve NAL- of POGO-rekenregel. En heb ook een keer het lef om van dat hoortoestel af te stappen. Durf te zeggen: ‘U bent nog niet klaar voor een hoortoestel’.”
“We doen nog onvoldoende met de patiënt. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die effectiever met hulpmiddelen omgaat? Meer profijt ervaart? We moeten ook eens nadenken over hoortraining en verdere ontwikkeling van protocollen gericht op de participatie van verschillende doelgroepen, zoals bijvoorbeeld de werkende slechthorende.”
Trendbreuk of doorontwikkeling?
Op de VU bestaat een lange traditie van succesvol (experimenteel) audiologisch onderzoek, ingezet door prof. Plomp in 1972. Hij en zijn opvolgers prof. Houtgast en prof. Festen hebben naast de ontwikkeling van meetmethoden ook veel aandacht gehad voor de technische kanten. Wordt het allemaal anders?
“Die onderzoekslijnen zijn van grote waarde, daar is geen enkele twijfel over. De bètalijn in de audiologie zal blijven bestaan aan de VU, verder geleid door dr. Theo Goverts en dr. Cas Smits. Ik zal andere accenten leggen, die ik zie in drie domeinen. Het epidemiologisch onderzoek zoals de Nationale Longitudinale Studie naar Horen (NL-SH), waarin we een grote groep goed- en slechthorenden volgen om het effect van slechthorendheid op hun functioneren en welbevinden te onderzoeken. Verder wil ik me richten op innovatie & evaluatie van zorg, waarbij je moet denken aan de AVL voor audiciens, het arbo-audiologisch spreekuur op ons AC en een uniforme intake van patiënten voor otologie en audiologie. Tenslotte zal ik me blijven bezighouden met pupilonderzoek.”
Met dat laatste doelt Kramer op haar werk naar luisterinspanning, waarvoor ze de pupilverwijding inzet als maat voor de moeite die luisteren kost bij slechthorenden.
“Dat is een heel belangrijk gegeven. Slechthorenden leveren dagelijks een extra inspanning en hebben een grotere herstelbehoefte. Ook met een hoortoestel. Dat haal je niet uit de huidige audiometrische data, maar wel uit de pupilmeting. Ik wil dat over 20 jaar mensen na een hooronderzoek met een audiogram én een pupillogram naar huis gaan.”
Op 12 september heeft prof. dr. Kramer haar oratie gehouden met als titel ‘Vanuit een ander oogpunt kijken naar gehoor en het verlies ervan’. Als alles goed gaat zal ze als promotor in 2015 al haar eerste gepromoveerde onderzoeker afleveren.