Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
Hoe eerder hoe beter? Vreemdetalenonderwijs voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis
Deel dit artikel

Hoe eerder hoe beter? Vreemdetalenonderwijs voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis

10 april 2018 - Leestijd 15 - 20 minuten

Kinderen met een TOS worden in toenemende mate blootgesteld aan vreemde talen, meestal het Engels. Hoe deze groep kinderen vreemde talen leren, is echter niet bekend omdat er geen onderzoek naar gedaan is. In dit artikel worden twee mogelijke scenario’s besproken op basis van het bestaande onderzoek naar het leren van vreemde talen door jonge kinderen zonder TOS en naar de natuurlijke verwerving van een tweede taal door kinderen met TOS.

page.header_image.alt

Foto: Pixabay.com

Er wordt vaak beweerd dat je zo vroeg mogelijk moet beginnen met het leren van een vreemde taal omdat jonge kinderen net “sponsjes” zijn die nieuwe talen “opzuigen”. Ook kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) worden in toenemende mate blootgesteld aan vreemde talen, meestal het Engels. Alle kinderen met TOS moeten tegenwoordig Engelse les krijgen vanaf groep 7, maar er zijn ook kinderen met TOS die (in het reguliere onderwijs) al vanaf groep 1 Engelse les krijgen. Het is nog niet bekend of het verstandig is om deze groep kinderen al vroeg een vreemde taal te laten leren. Er is namelijk geen wetenschappelijk onderzoek naar hoe kinderen met TOS vreemde talen leren. In dit artikel worden twee mogelijke scenario’s besproken op basis van het bestaande onderzoek naar het leren van vreemde talen door jonge kinderen zonder TOS en naar de natuurlijke verwerving van een tweede taal door kinderen met TOS. Ook worden de voorlopige resultaten van een pilotonderzoek gepresenteerd waarin de ontwikkeling van Engelse taalvaardigheid van Russischtalige kinderen met TOS wordt onderzocht.

Typisch ontwikkelende kinderen: vroeg Engels mag, maar hoeft niet per se

De opvatting dat het zinvol is om kinderen vroeg te laten beginnen met vreemde talen is gebaseerd op onderzoek naar tweedetaalontwikkeling in een natuurlijke setting, meestal in het land waar de taal wordt gesproken. Het is bekend dat een vroeg begin onder deze omstandigheden leidt tot een beter eindresultaat. Als een Nederlands gezin naar Italië verhuist, is de kans groot dat de kinderen op termijn beter Italiaans zullen spreken dan hun ouders. Deze robuuste bevinding is vlug gegeneraliseerd naar het leren van een vreemde taal op school. Ook hier wordt beweerd dat een vroeg begin voorspellend is voor succes. Maar is deze generalisatie juist? Niets is minder waar.

Onderzoek naar taalverwerving in een klaslokaal laat juist zien dat een vroege start weinig of geen voordelen biedt omdat oudere kinderen veel sneller leren dan jonge kinderen. Soms worden er kleine voordelen van een vroege start gevonden, vooral op het gebied van klankherkenning en luistervaardigheid (Larson-Hall, 2008). Voor het leren van een vreemde taal op school biedt een vroege start weinig of geen voordelen omdat oudere kinderen sneller leren dan jonge kinderen Maar de algemene conclusie uit meerdere Europese onderzoekenis dat kinderen die vroeg beginnen met Engelse lessen (bijvoorbeeld op zesjarige leeftijd), op de middelbare school heel snel, vaak al binnen een halfjaar, worden ingehaald door kinderen die pas later (bijvoorbeeld op tienjarige leeftijd) begonnen waren met Engels. Na de middelbare school zien we geen verschillen meer tussen vroege en late starters (Muñoz, 2006; Pfenninger, 2014, 2017; Pfenninger & Singleton, 2016a, 2016b).

Een recent grootschalig onderzoek in Duitsland toont zelfs aan dat een vroege start nadelige gevolgen kan hebben. Jaekel en collega’s (2017) onderzochten Engelse lees- en luistervaardigheden bij Duitstalige kinderen die op hun zesde en kinderen die pas op hun achtste begonnen waren met Engelse lessen. Wat bleek? Op de leeftijd van 12 jaar scoorden vroege starters lager dan latere starters op zowel lezen als luisteren, ondanks het feit dat de vroege groep anderhalf jaar meer onderwijs in het Engels had gehad. Mogelijk zijn deze resultaten te verklaren vanuit verschillen in motivatie: jongere kinderen leren vreemde talen langzaam en kunnen daardoor hun motivatie verliezen, terwijl oudere leerlingen juist extra gemotiveerd raken door de snelheid waarmee ze een nieuwe taal kunnen leren.

Hoeveelheid taalaanbod

Hoe komt het dat jongere taalleerders een voorsprong hebben bij natuurlijke tweedetaalverwerving, maar niet bij het leren van vreemde talen op school? Dat heeft te maken met verschillen in de hoeveelheid taalaanbod. Jonge kinderen zijn heel goed in het impliciet leren van taal: het bijhouden van statistische regelmaat in de talige input en het afleiden van taalregels. Dat zijn onbewuste processen die grotendeels leunen op procedureel geheugen. Om impliciet te kunnen leren heb je heel veel taalaanbod nodig. Als je meer woorden kent in je moedertaal, herken je ook meer vergelijkbare woorden in een vreemde taal Kinderen die een tweede taal leren in een land waar de taal wordt gesproken (of bijvoorbeeld op tweetalige scholen) krijgen de mogelijkheid om hun uitstekende impliciete leermechanismen te gebruiken. Dit verklaart waarom een vroege startleeftijd positief correleert met uiteindelijke taalvaardigheid in natuurlijke tweedetaalverwerving. Met een paar uur Engelse les per week krijgt het jonge kind niet genoeg taalaanbod om gebruik te maken van het voordeel op het gebied van procedureel leren.

Oudere kinderen kunnen meer en sneller leren van een paar uur les per week omdat ze cognitief verder zijn ontwikkeld dan jongere leerlingen. Bovendien hebben oudere leerlingen al een beter ontwikkelde eerste taal, waardoor ze meer gebruik kunnen maken van een positieve transfer tussen talen. Als je meer woorden kent in je moedertaal, kun je ook meer vergelijkbare woorden herkennen in een vreemde taal. En als je al in metalinguïstische termen hebt nagedacht over je moedertaal (denk aan zinsontleding bij Nederlandse lessen), zal je ook makkelijker grammaticale structuren leren in een vreemde taal.

 

Foto: Pixabay.com

Wat zijn de consequenties voor kinderen met TOS?

Het is op dit moment nog moeilijk te zeggen of deze wetenschappelijke bevindingen ook gelden voor kinderen met TOS. Er is namelijk geen onderzoek naar vreemdetalenonderwijs voor kinderen uit deze doelgroep. Het enige wat we op dit moment kunnen doen, is voorspellingen formuleren op basis van studies naar natuurlijke eerste- en tweedetaalverwerving bij kinderen met TOS en onderzoek naar het leren van vreemde talen door kinderen met een normale taalontwikkeling. 

Mogelijke nadelen van een vroege start

Net als typisch ontwikkelende kinderen, leren kinderen met TOS een tweede taal sneller als ze ouder zijn. Dat heeft te maken met hun cognitieve ontwikkeling (bijvoorbeeld ontwikkeling van verbaal werkgeheugen en verwerkingssnelheid), maar ook met de status van hun moedertaal. In een recent onderzoek hebben Blom en Paradis (2015) bijvoorbeeld vastgesteld dat Canadese kinderen die Engels als tweede taal leren (in een natuurlijke setting) sneller Engels leren naarmate ze ouder worden. Interessanter nog, dit effect was groter voor tweetalige kinderen met TOS dan voor kinderen zonder TOS. Als deze bevinding ook geldt voor het leren van vreemde talen op school, zouden kinderen met TOS extra veel baat kunnen hebben bij het later introduceren van een vreemde taal. Een ander voordeel van een latere start zou kunnen zijn dat kinderen met TOS dan meer aanbod in de moedertaal zouden blijven krijgen (in de uren die je anders aan Engels zou besteden).

Motivatie speelt hierbij ook een rol. Als een kind met TOS op een reguliere school zit en Engels vanaf groep 1 krijgt, kan het extra demotiverend zijn dat het zo moeizaam en langzaam gaat. Het zou misschien veel zinvoller zijn om te wachten tot het kind 12 jaar oud is (of nog ouder) en sneller kan leren, waardoor zijn of haar motivatie op peil kan worden gehouden. Bovendien zijn oudere kinderen met TOS meer bewust in aanraking geweest met het Engels (via muziek, films, computerspelletjes) en ze hebben al meer strategieën ontwikkeld om te compenseren voor hun beperkingen. 

Mogelijke voordelen van een vroege start

Maar er zijn wellicht ook voordelen van een vroege start. Het belangrijkste voordeel is dat kinderen met TOS dan meer tijd krijgen om een vreemde taal te leren. In de recente wetenschappelijke literatuur is inmiddels genoeg evidentie dat taalproblemen van kinderen met TOS te maken hebben met een minder goed vermogen om talige input te verwerken. Kinderen met TOS hebben meer taalaanbod nodig en dus ook meer tijd dan kinderen zonder TOS Deze kinderen hebben problemen met werkgeheugen en verwerkingssnelheid, en het impliciet leren (Ullman & Pierpont, 2005). Kinderen met TOS hebben meer taalaanbod nodig en dus ook meer tijd dan kinderen zonder TOS. Een voordeel van een vroeg begin van het vreemdetalenonderwijs is dat ze dan meer tijd krijgen om een taal te leren. Wellicht kunnen ze met die extra tijd een vreemde taal op het niveau krijgen dat hen in staat stelt om die taal na middelbare school te blijven gebruiken. Een alternatief zou zijn: later beginnen en langer doorgaan met het leren van vreemde talen.

Een ander argument voor het vroeg beginnen met het vreemdetalenonderwijs zou kunnen zijn dat kinderen met TOS tweetalig kunnen worden als ze genoeg taalaanbod krijgen, zoals vaker aangetoond in verschillende Europese samenwerkingsprojecten (bv. Armon-Lotem, 2010; Bruck, 1982; Paradis, 2016). Maar aangezien het taalaanbod in een klaslokaal minimaal is, kunnen we de optimistische bevindingen betreffende natuurlijke tweetalige ontwikkeling niet zomaar generaliseren naar een onderwijscontext. 

Eerste stappen: een pilotonderzoek in Rusland

Om dit nieuwe onderzoeksterrein te verkennen zijn we in 2015 gestart met een pilotonderzoek waarin we de ontwikkeling van Engelse taalvaardigheid van Russischtalige kinderen met TOS bestuderen, in relatie tot hun ontwikkeling in de eerste taal. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met dr. Nadezhda Rabkina (linguïst aan de Universiteit Kemerovo) en Elena Dubinkina (logopedist en promovenda aan de Universiteit Kemerovo).

In Rusland wordt een voorlopige TOS-diagnose gesteld op vierjarige leeftijd. Op de leeftijd van vijf jaar wordt een definitieve diagnose gesteld, door een onafhankelijke interdisciplinaire commissie bestaande uit een klinisch linguïst, logopedist, kinderpsycholoog, kinderarts, psychiater en een neuroloog. Deze kinderen hebben een normaal gehoor, maar ernstige taal- en/of spraakproblemen, zonder cognitieve, neurologische of motorische beperkingen. Op zevenjarige leeftijd gaan Russische kinderen naar school. Kinderen met een lichte vorm van TOS kunnen in principe naar een reguliere school: sommige reguliere basisscholen hebben speciale klassen voor kinderen met TOS. Kinderen met een zwaardere vorm van TOS worden geplaatst op een speciale school voor kinderen met ernstige taal- en spraakproblemen (zogenaamde type-5 scholen). Als (later) ook cognitieve beperkingen of bijvoorbeeld autisme wordt vastgesteld, wordt het kind verplaatst naar een speciale school van het desbetreffende type (bijvoorbeeld naar een type-8 school voor kinderen met een verstandelijke beperking). Het linguïstische profiel van Russischtalige kinderen met TOS is beschreven in enkele recente publicaties van onze onderzoeksgroep (Mak e.a., 2017; Tribushinina e.a., 2015, 2017, 2018).

Sinds 2015 moeten alle type-5 scholen in Rusland Engelse les aanbieden vanaf de leeftijd van 8 jaar. Daarvóór werd juist gedacht dat je kinderen met TOS niet moest belasten met een vreemde taal, daarom kregen ze vroeger geen vreemdetalenonderwijs. De situatie waarin alle leerlingen met TOS (ongeacht hun leeftijd) in 2015 moesten beginnen met Engelse lessen geeft ons een unieke kans om inzicht te krijgen in de effecten van verschillende startleeftijden. In dit pilotonderzoek volgen we de ontwikkeling van twee groepen kinderen: 20 leerlingen met de startleeftijd van 8 jaar en 20 leerlingen met de startleeftijd van 10 jaar.

De hoofdvraag van dit pilotonderzoek is: Heeft de startleeftijd invloed op de snelheid waarmee kinderen met TOS Engels als vreemde taal leren en op het eindresultaat (Engelse taalvaardigheid aan het eind van de middelbare school)? Dataverzameling en analyses zijn nog in volle gang, maar we kunnen alvast kijken naar de voorlopige bevindingen.

De leeftijd waarop Russische kinderen met Engelse lessen beginnen (8 versus 10 jaar), blijkt weinig invloed te hebben op de ontwikkeling van hun moedertaal. Deze uitkomst is niet verrassend omdat deze leerlingen maar 2 uur Engels per week krijgen. Ook zoals verwacht, scoren kinderen met TOS significant slechter dan hun typisch ontwikkelende leeftijdsgenoten zowel in het Russisch (receptieve en expressieve grammatica, receptieve en expressieve woordenschat) als in het Engels (receptieve grammatica en receptieve woordenschat).

Een onverwachte bevinding was dat er op het gebied van Engelse grammatica, gemeten met TROG-2 (Test for Reception of Grammar), geen verschillen zijn gevonden tussen 8- en 10-jarige kinderen met TOS. Beide groepen gaan langzaam vooruit, maar niet verschillend van elkaar, zie Figuur 1.

De meeste fouten worden gemaakt in de categorieën “Negatives” (ontkennende zinnen) en “Reversible SVO” (woordvolgorde). Opmerkelijk is ook dat het aantal fouten in de laatste categorie, anders dan bij de andere categorieën, constant hoog blijft na één jaar instructie (Meetmoment 1), anderhalf jaar instructie (Meetmoment 2) en twee jaar instructie (Meetmoment 3). Bij de andere categorieën zien we juist verbetering. Waarom blijft Engelse woordvolgorde zo moeilijk? Dat heeft wellicht te maken met de interferentie vanuit de moedertaal. Russisch is een morfologisch rijke taal waar uitgangen en niet zozeer woordvolgorde worden gebruikt om zinnen te interpreteren. Een onderwerp en een lijdend voorwerp herken je aan de naamval (nominatief vs. accusatief), de woordvolgorde is veel minder informatief.
Bij de receptieve woordenschat, gemeten met PPVT-4 (Peabody Picture Vocabulary Test), zien we juist wél leeftijdsverschillen. Oudere kinderen leren woorden sneller, maar jongere starters halen hen wel in na twee jaar instructie, zoals te zien is in Figuur 2.

In het kader van dit pilotonderzoek hebben we ook de Engelse taalvaardigheid van 11 examenklasleerlingen met TOS gemeten. Leerlingen die dit jaar in de examenklas zitten (gemiddelde leeftijd: 17 jaar en 2 maanden) hebben 2,5 jaar Engelse les gevolgd. Wat hebben ze in die tijd kunnen leren? Ze hebben wat woorden geleerd: een gemiddelde score op de EVT-2 (Expressive Vocabulary Test) is 13 (minimumscore 2, maximumscore 33). Sommigen kunnen zelfs een verhaaltje vertellen in het Engels. Daarbij hebben we verschillende strategieën geobserveerd. Sommige leerlingen praten in hele zinnen, zijn niet bang om fouten te maken en gebruiken vaak code-switches naar het Russisch om het verhaal vloeiend te blijven vertellen. Andere examenklasleerlingen proberen een verhaal helemaal in het Engels te vertellen, ook als ze alleen zelfstandig naamwoorden kennen en kunnen gebruiken. En sommige leerlingen weigeren een verhaaltje in het Engels te vertellen omdat het te moeilijk is. 

Wat vinden de leerlingen met TOS er zelf van?

We hebben de examenklasleerlingen ook een aantal vragen gesteld over Engels. Ze vinden Engels erg moeilijk en zeggen dat het absoluut niet hun lievelingsvak is. Maar ze zijn over het algemeen heel positief over de rol van de Engelse taal en ze willen het graag blijven leren na de middelbare school. Alle respondenten vinden dat ze nog niet in staat zijn om in het Engels te praten met anderstaligen, maar ze willen het wel kunnen. De meeste respondenten vinden ook dat kinderen met TOS het beste vroeg konden beginnen met Engels, het liefst helemaal aan het begin van de basisschool. 

Voorlopige conclusie

Voorlopig lijkt het erop dat de startleeftijd er niet zo heel veel toe doet. Oudere kinderen leren sneller, maar op een gegeven moment worden ze ingehaald door jongere kinderen. Bovendien staan kinderen met TOS best positief tegenover het leren van een vreemde taal, zelfs als ze (zoals de kinderen in dit onderzoek) in Siberië opgroeien waar ze misschien nooit een buitenlander zullen tegenkomen. Kinderen met TOS staan best positief tegenover het leren van een vreemde taal, ook als ze misschien nooit een buitenlander tegen zullen komen Gezien het feit dat kinderen met TOS meer tijd nodig hebben om een taal te leren, kunnen we voorzichtig concluderen dat ze misschien baat hebben bij het op jonge leeftijd introduceren van een vreemde taal. Belangrijke voorwaarden zijn dat een leerling gemotiveerd is om een vreemde taal te leren en het vreemdetalenonderwijs de ontwikkeling van de moedertaal niet in de weg staat. Om vast te stellen of dat echt zo is, is echter veel meer onderzoek nodig.

over de auteur

Over de auteur

Elena Tribushinina studeerde Engelse Taal en Literatuur aan de Universiteit Kemerovo (Rusland) en Taalwetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Ze promoveerde aan de Universiteit Leiden in 2008. Momenteel is ze werkzaam als docent en onderzoeker aan de Universiteit Utrecht. Ze doet onderzoek naar eerste- en tweedetaalverwerving, tweetaligheid en taalontwikkelingsstoornissen.

Contactgegevens:
Dr. Elena Tribushinina
Engelse taal en cultuur
Departement Talen, Literatuur en Communicatie
Universiteit Utrecht
Trans 10, 3512 JK Utrecht
e.tribushinina@uu.nl