Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
De achtergronden van gebarentaal-onderzoek
Deel dit artikel

De achtergronden van gebarentaal-onderzoek

en de wijze waarop hierover wordt gepubliceerd

15 januari 1989 - Leestijd 10 - 20 minuten

Op 22 april 1988 gaf Bernard Tervoort een lezing over het wetenschappelijk onderzoek naar gebarentaal. Hierin gaat hij uit van een theoretisch fundament van onderzoek, maar ook van de praktische toepasbaarheid ervan. Hij behandelt hier juiste en onjuiste opvattingen  over gebarentaalonderzoek. Daarnaast geeft hij een inkijk in het gebarentaalonderzoek ten tijde van de lezing, in 1988.

page.header_image.alt

Onjuiste opvattingen

Tervoort:

Markowicz somt een aantal mythes op over gebarentaal: onjuiste of onzinnige voorstellingen dus, waarvan ik er zes overneem en aanpas, nl. (1) gebarentalen zijn universeel, (2) concepten kunnen alleen in woorden adequaat worden uitgedrukt, (3) gebarentalen zijn iconisch, imitatief dus, (4) gebaren komen niet verder dan lichaamstaal, (5) gebaren blijven concreet, en (6) gebarentalen zijn ongrammaticaal (lees verder in de pdf * red.).

Algemene achtergronden over gebarentaalonderzoek

Het tweede deel van deze lezing handelt over de meer algemene achtergronden van gebarentaalonderzoek. Een indeling die vaak gebruikt wordt, bijvoorbeeld in handboeken of op congressen, is die in linguïstisch, psycholinguïstisch, sociolinguïstisch en neurolinguïstisch onderzoek; soms wordt daar ook op het onderwijs betrokken gebarentaalonderzoek of de taalverwerving van jonge dove kinderen aan toegevoegd. Ik zal over de vier eerstgenoemde onderdelen kort iets zeggen, maar maak eerst twee opmerkingen vooraf. In de eerste opmerking kom ik terug op wat ik in de inleiding al gezegd heb over zogenaamd waardevrij onderzoek; ik herhaal dat gebarentaalonderzoek niet los dient te staan van toepassingsgebieden, bijvoorbeeld op sociaal of pedagogisch gebied. Sommige individuele onderzoekers mogen best zuiver theoretisch bezig zijn, maar het wetenschappelijk forum als geheel heeft tot taak de maatschappelijke relevantie van de resultaten mede in het onderzoek te betrekken. Sommige met name Amerikaanse gebarentaalonderzoekers hebben zich nogal eenzijdig theoretisch opgesteld in hun speurtocht naar de zuivere ASL, met te weinig besef van hun verantwoordelijkheid voor onderwijs en gemeenschap. Mary Brennan spreekt in deze context over het dilemma van de linguïst (Brennan 1986); meer in algemene zin komt dat voor elke wetenschapper neer op het in balans brengen van zijn wetenschappelijk werk met zijn sociale verantwoordelijkheid. In een tweede opmerking vooraf wil ik opnieuw de door mij al vaker gesignaleerde vier ontwikkelingslijnen noemen die gebarentaalonderzoek in het alqemeen qekenmerkt hebben (1988).

In een eerste, primitieve fase, ruwweg tijdens de eerste helft van deze eeuw, werden zogenaamde gebarentalen beschouwd als sublinguïstische, imitatieve en deiktische uitdrukkingsvormen die pas een zekere status als taal kregen door vermenging met de op school geleerde, zogeheten cultuurtaal. In het midden der vijftiger jaren stelden enkele linguïsten, met name Stokoe (1960) en Tervoort (1953) uit empirisch onderzoek vast, dat er van kenmerken van een echte visuele taal sprake was. Deze vaststelling luidde een tweede fase in, van beginnend onderzoek met de nadruk op het feit dat er zeer grote verschillen waren tussen talen gebaseerd op spraak en die gebaseerd op lichaamstekens.

Een veel groter aantal van vooral Amerikaanse onderzoekers ging toen echter aan het werk met als voornaamste doel, aan te tonen dat gebarentalen echte natuurlijke talen waren; langzamerhand werd het accent verlegd van het uitwerken van verschillen naar het vaststellen van overeenkomsten met spreektalen. Een vroege samenvatting van deze derde fase vindt men bij Klima & Bellugi (1979).

In de vierde fase, ingeluid door bijvoorbeeld Deuchar (1984), maar nu langzamerhand gemeengoed wordende, verlaten de meeste onderzoekers het min of meer defensieve standpunt en nemen het feit van volledig taai-zijn van gebarentalen zonder verdere discussie als vanzelfsprekend aan. Het accent ligt nu opnieuw op het eigen karakter van gebarentaal, maar dan niet langer omdat ze anders zijn, maar hun eigen identiteit hebben.