TOS: geen aparte categorie, maar op een continuüm
8 december 2017 - Leestijd 5 - 8 minutenLaurence Leonard doet onderzoek naar het woordleren van kinderen met een TOS. Woorden voor het eerst leren is voor hen lastig.
VHZ-redacteur Harry Knoors selecteerde voor u enkele interessante artikelen uit internationale vaktijdschriften.
‘Personality Traits, Self-Efficacy, and Cochlear Implant Use among Deaf Young Adults’, geschreven door Dammeyer, Marschark en Zettler, rapporteert een onderzoek naar persoonlijkheidskenmerken en self-efficacy onder 223 college DSH studenten (met en zonder CI) en 106 goedhorende studenten. Deze laatste groep scoorde beter op Zorgvuldigheid, en (vergeleken met CI gebruikers) op Openheid voor nieuwe ervaringen. Ook scoorden ze beter op self-efficacy. Self-efficacy bij DSH studenten hing samen met een grotere voorkeur voor gesproken taal dan voor gebarentaalgebruik. Grotere vaardigheid in gebarentaal hing samen met meer Extraversie en Aardigheid (bij niet-CI gebruikers), vroeger gebarentaalaanbod hing samen met meer Openheid voor nieuwe ervaringen, vroeg CI gebruik met meer Emotionaliteit (bij CI-gebruikers).
Babette Diepenveen en collega’s beschrijven in ‘Children with specific language impairment are more likely to reach motor milestones late’ Nederlands onderzoek naar de relatie tussen TOS (SLI in het artikel) en ontwikkeling van de motoriek. Aan deze studie deden 253 kinderen met en 253 zonder TOS in de leeftijd van 4 tot 11 jaar mee. De proportie kinderen die niet tijdig de leeftijdsnorm haalde was bij vijf van de zes mijlpalen van motorische ontwikkeling significant groter in de groep met TOS. Het is volgens de auteurs dus maar de vraag of TOS gezien kan worden als een specifieke stoornis, die niet samenhangt met andere problemen. Breed onderzoek naar de ontwikkeling is geïndiceerd als het gaat om diagnostiek van TOS.