De evaluatie van cochleaire implantatie
Op de vraag welke uitkomstmaten zinvol waren om de implantatie te evalueren werd een grote diversiteit aan antwoorden gegeven door de zeven CI-centra, zonder enige consensus. Genoemd werden bijvoorbeeld: CAP score (Categories of Auditory Performance), tests en observatie (met familie en professionals) gericht op psychologische ontwikkeling en spraakontwikkeling, audiometrie, spraak- en taaltherapie, SIR (Speech Intelligibility Rating; spraakverstaanbaarheidsscore), IT-MAIS (Infant-Toddler Meaningful Auditory Integration Scale), CEP (cortical evoked potential), vragenlijst voor ouders ‘LittlEARS’, welbevinden, tevredenheid van ouders, participatie en bewustzijn van de omgeving, gebruik van het CI en functioneel luisteren, en gegevens vanuit onderwijs.
In de lijst worden ouders slechts tweemaal genoemd. Medewerkers van CI-teams weten echter wel duidelijk te beschrijven wat door ouders als resultaat van implantatie wordt waargenomen: volgens vier CI-teams worden communicatie- en taalontwikkeling en kwaliteit van leven (vrolijker en tevredener zijn) door ouders het meest genoemd als waarneembare veranderingen bij hun kind na implantatie. Drie teams wijzen op het zich meer bewust zijn van de omgeving door het kind. Het beter horen en luisteren en verandering in gedrag wordt door één team opgemerkt.
“Tevredener, en kalmeert wanneer hij de stem van zijn ouders hoort.”
“Beter contact met het kind, verbeterde communicatie […]. Bij kinderen met relatief milde bijkomende beperkingen zie je taal/spraakontwikkeling.”
Protocollen
Vijf teams geven aan begeleidingsprotocollen te gebruiken binnen het CI-traject voor kinderen met een bijkomende beperking, vier teams gebruiken (ook) een protocol voor de assessment. Eén team is bereid deze te delen en heeft contactgegevens verstrekt. Een ander team laat weten dat zij voor kinderen met meervoudige beperkingen hun standaardprotocollen gebruiken, aangepast waar nodig.
Conclusie en aanbevelingen
De meeste kinderen met bijkomende beperkingen bij de CI-teams hebben naast hun gehoorverlies een cognitieve of fysieke beperking. In overeenstemming met bevindingen van Tharpe (2000) rapporteren de teams dat ze dove kinderen met een visuele beperking sneller voor een CI in aanmerking laten komen dan kinderen met andere bijkomende beperkingen. Tegelijkertijd wordt benadrukt dat geen onderscheid moet worden gemaakt, maar dat er steeds naar individuele kinderen gekeken moet worden. Het doel van implantatie bij deze groep kinderen is behalve horen of sensorische waarneming, zeker ook het welbevinden van de kinderen (en hun ouders). Voor kinderen met milde bijkomende beperkingen is ook spraak- en taalontwikkeling een doel.
Er is nog weinig consensus over de benadering van gezinnen met een doof kind met bijkomende beperkingen
De zeven CI-teams in Nederland hebben ruime ervaring met het implanteren van dove kinderen. Ondanks hun ervaring en de toename van het aantal kinderen met een bijkomende beperking dat wordt aangemeld voor een CI-traject, lijken de CI-teams nog te zoeken naar houvast in de professionele benadering van dove kinderen met bijkomende beperkingen en hun ouders. Er is nog weinig consensus over hoe deze gezinnen het best benaderd kunnen worden gedurende de assessment of bij het evalueren van de implantatie. Dit wordt weerspiegeld in de diversiteit van testinstrumenten die worden gebruikt tijdens het traject. Omdat het lastig is om objectieve tests af te nemen bij de kinderen en de kinderen vaak niet zelf kunnen reageren, zetten de CI-teams een breed scala aan middelen in om toch informatie te verzamelen. De ouders van de kinderen lijken hierbij een belangrijke informatiebron. Verschillende teams geven aan dat de meest nuttige informatie over de kinderen van de ouders afkomstig is. Ouders kennen hun kind en herkennen de reacties van hun kind. Toch wordt het adviseren van ouders en het bespreken – en temperen – van verwachtingen ook als een van de grootste uitdagingen ervaren. De populatie is zeer divers, audiologisch onderzoek, goede advisering en verwachtingsmanagement van ouders zijn moeilijk en het niet willen dragen van het CI is niet alleen voor ouders (Isarin et al., 2014), maar ook voor CI-teams een uitdaging.
Samenwerking tussen teams lijkt essentieel om manieren te vinden om de mogelijk belangrijke effecten van implantatie bij de kinderen in kaart te brengen, alsmede om de kinderen en hun ouders tijdens het gehele traject beter te kunnen begeleiden. Samenwerking tussen CI-teams en uitwisseling van informatie zal niet alleen de kinderen en hun ouders ten goede komen, maar ook de teams zelf. Hoewel de meeste CI-teams protocollen gebruiken voor de begeleiding en/of assessment van kinderen is niet duidelijk in hoeverre deze zijn toegespitst op kinderen met bijkomende beperkingen.
Op basis van de vragenlijsten komen wij tot een aantal aanbevelingen voor CI-teams die te maken krijgen met dove kinderen met bijkomende beperkingen (zie kader). Meer tips, naar aanleiding van interviews met ouders van dove kinderen met bijkomende beperkingen, zijn geformuleerd in een eerder artikel (Isarin et al., 2014).
Tot slot moet nog gemeld worden dat niet duidelijk is of verschillen tussen teams voortvloeien uit verschillen in visie op het omgaan met kinderen met bijkomende beperkingen, of uit verschillen tussen de disciplines die de vragenlijst hebben ingevuld
AANBEVELINGEN VOOR CI-TEAMS
Creëer als gezamenlijke CI-teams een forum waarop ouders ervaringen kunnen delen die voor de klinische praktijk relevant zijn:
- tips en adviezen over testen en revalidatie
- ervaringsverhalen over de invloed van het CI op kind en gezinsleven (kwaliteit van leven, omgevingsgeluid, contact, communicatie, muziek, spraakperceptie, spraakproductie).
Werk samen met andere CI-teams en verdiep je kennis door:
- als CI-teams onderling kennis uit te wisselen over assessment, het testen van kinderen, gebruik van protocollen, etc.
- met ouders in gesprek te gaan over hun verwachtingen. De verwachtingen van ouders blijken vaak bescheiden
- je bij de advisering van ouders in de ervaringen van andere ouders te verdiepen zoals die in de literatuur bekend zijn.