Ook doofheid in combinatie met een autismespectrumstoornis bemoeilijkte vaak de communicatie tussen ouders en kind. Om te kunnen communiceren moet er contact zijn, maar hoe zorg je voor contact met een doof en autistisch kind? Een CI kan de dubbele barrière doorbreken, maar kan er ook toe leiden dat het kind wordt overprikkeld waardoor het zich nog meer terug trekt.
Hij hoort wel geluiden, maar hij wil het liefst afgesloten zijn en hij weet niet hoe hij geluiden moet imiteren, waardoor hij dus niks doet. Hij wil het liefste in z’n eigen wereldje blijven.
Soms vloeiden gedragsproblemen voort uit de beperkte communicatiemogelijkheden van en met het kind. Het CI bood soms uitkomst, maar was soms ook een bron zijn van extra strijd tussen kind en ouders.
Als iets hem niet zint kan hij zijn CI’s aftrekken en dat is een manier om aandacht te krijgen. Want hij weet dat wij dan opstaan om die CI’s te pakken. Maar ja, die dingen zijn hartstikke kostbaar. Dus wat dat betreft moet je hem continue in de gaten houden.
Motorische beperkingen maakten het voor een aantal kinderen moeilijker om zelf gebarentaal te gebruiken, en stonden na implantatie ook het zelf spreken in de weg.
Hij kan de gebaren niet altijd correct maken. En uit zijn mond de uitingen niet correct maken.
De professionele context: zorg
In de onderzoeksgroep had een groot aantal ouders meer dan 20 medische en niet-medische zorgprofessionals om zich heen (gehad), plus de nodige instanties die over indicaties en voorzieningen gaan.
Het CI bood soms uitkomst, maar was soms ook een bron van extra strijd tussen kind en ouders
Hoe meer specialisten betrokken waren bij de zorg voor het kind, hoe moeilijker het werd de verschillende zorgbehoeften op elkaar af te stemmen en de specialisten adequaat met elkaar te laten communiceren en samenwerken. Ook als er specialistische poli’s waren, bleek in de praktijk dat het meestal de ouders waren die verantwoordelijk werden voor de coördinatie van alle zorg. Dat vergde veel en soms te veel van ouders: een overvloed aan informatie die lang niet altijd aansloot bij hun specifieke situatie, coördinatietaken zonder bevoegdheden, bureaucratische procedures en de onuitgesproken opdracht de dagelijkse therapeut te zijn van het eigen kind.
Hij liep op een gegeven moment bij een cardioloog, een uroloog, ik weet het allemaal niet eens meer, bij een oogarts, een orthoptist, overal moest hij allemaal onderzoeken ondergaan. Kinderartsen coördineren dat allemaal….. Nou ja, ik heb er ook nog driehonderd keer achteraan moeten bellen omdat dingen vergeten werden en dat soort dingen.
We hebben ook heel lang moeten inbouwen voor onszelf dat als we dan eens met T zaten, dat je constant geneigd was om met hem aan de slag te gaan. Of dat te trainen, of dat te trainen, dat je jezelf bijna schuldig voelde om eens gewoon lekker met hem op de bank te zitten. Er was niets spontaans meer aan.
Niet-medische zorgprofessionals kwamen ook bij ouders en kinderen over de vloer. Dat kon steunend zijn, maar ook overweldigend, zeker als het er heel veel waren.
Vanuit het CI-team kwam een man aan huis, die had een pop meegenomen en een boekje. Dat was meer om de kinderen te begeleiden, maar ook de ouders.
We hadden zes, zeven, acht mensen per week die over de vloer kwamen. Twee keer per week kwam de fysiotherapeut, een keer per week kwam de logopedist, een keer per week kwam PPG (praktische pedagogische gezinsbegeleiding) om de communicatie te verbeteren. Maatschappelijk werk kwam vaak ook nog langs.