Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
Waarom duurt het zo lang om een diagnose TOS/taalachterstand vast te stellen?
Deel dit artikel

Waarom duurt het zo lang om een diagnose TOS/taalachterstand vast te stellen?

8 juli 2019 - Leestijd 15 - 20 minuten

Bij een vroege signalering van taalontwikkelingsstoornissen (TOS) speelt het consultatiebureau (JGZ) een belangrijke rol. De jeugdartsen volgen de ontwikkeling van jonge kinderen en maken een inschatting of er sprake is van een normale of afwijkende spraaktaalontwikkeling. Uit onderzoek bij JGZ Kennemerland blijkt dat niet alle kinderen met een onvoldoende taalontwikkeling tijdig worden opgespoord en dat het vaak langer dan zes maanden duurt voordat de kinderen met een taalachterstand starten met een behandeling. Twee jeugdartsen hebben ouders benaderd op de consultatiebureaus in Haarlem, Heemskerk en Uitgeest van JGZ Kennemerland om deel te nemen aan het onderzoek. In dit artikel leest u over de ervaringen van ouders met de vroege signalering.

page.header_image.alt

Inleiding

"Toe". Eline kijkt haar dochtertje vragend aan: "Toe?" "TOE, TOE, TOE!" herhaalt Kiki boos. Eline kijkt om zich heen en vraagt "Wat bedoel je?" "Toe" huilt Kiki. Eline zet haar tas op de grond en knielt bij Kiki neer. "Ik begrijp je niet. Probeer het eens aan te wijzen. Wat bedoel je?" Kiki huilt. Eline knuffelt Kiki en vraagt zich ondertussen boos af wat ze er nog meer aan kan doen om serieus genomen te worden. Kiki zegt nog zo weinig en raakt steeds vaker gefrustreerd en iedereen geeft aan dat het vanzelf wel goed komt. Eline hoort de woorden van haar vriendin nog in haar hoofd "Ik ben er klaar mee! Stan zou een grote taalachterstand hebben. Hij is nog niet eens drie! Nou, ik moet naar een lo-go-pe-dist, mooi dat ik dat niet ga doen. Laat hem eerst maar eens lekker spelen!" Eline zucht, en denkt: "Hopelijk mag ik met Kiki naar een logopedist."

Taalsignalering en verwijzing op het consultatiebureau

Taalsignalering en verwijzing op het consultatiebureau

Bij een vroege signalering van taalontwikkelingsstoornissen (TOS) speelt het consultatiebureau (JGZ) een belangrijke rol. De jeugdartsen volgen de ontwikkeling van jonge kinderen en maken een inschatting of er sprake is van een normale of afwijkende spraaktaalontwikkeling. Naast deze signalering verwijzen zij kinderen met een aanwijzing voor taalproblemen, zodat uitgebreider onderzoek kan plaatsvinden. De jeugdartsen hanteerden hiervoor tot nu toe de JGZ-handreiking 'Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen' (Carmiggelt, Uilenburg, Romeijn, Stam-van den Doel & Pijpers, 2013). In deze handreiking werd vooral aandacht besteed aan systematische signalering van taalproblemen bij kinderen van 24 tot 30 maanden. In september 2018 is de JGZ-richtlijn taalontwikkeling gelanceerd (Lanting, de Wolff, Wiefferink & Uilenburg, 2018) ter vervanging van de handreiking, waarin nu voor kinderen tot vier jaar de opsporing van taalproblemen is beschreven. Het tweejarige screeningsmoment is hetzelfde gebleven.

Tot tweejarige leeftijd is er tijdens elk contactmoment op het consultatiebureau aandacht voor de communicatieve ontwikkeling. Hiervoor worden de communicatiekenmerken uit het van Wiechenschema gehanteerd (Laurent de Angulo et al., 2008). Op tweejarige leeftijd worden kinderen opgeroepen voor een consult waarbij extra aandacht wordt besteed aan de taalontwikkeling. Een jeugdarts of -verpleegkundige bevraagt de communicatieve ontwikkeling volgens de communicatie kenmerken van het Van Wiechenkenontwikkelingsschema (zie afbeelding 1) en indien deze onvoldoende zijn worden aanvullende items van het VTO-taalsignaleringsinstrument uitgevraagd (de Ridder, van der Stege, van Agt, de Koning & Verhoeven, 2006). De jeugdarts of –verpleegkundige vraagt de kinderen opdrachten uit te voeren of vraagt aan ouders, indien het kind deze opdrachten niet uitvoert, of het kind dit thuis wel kan. Door middel van een scoringssysteem zijn drie uitkomsten mogelijk: voldoende, twijfelachtig en onvoldoende. 

Figuur 1. Kenmerken van communicatieve ontwikkeling tot 36 maanden.

Sluit

Bij een onvoldoende score op de leeftijd van twee jaar worden kinderen meteen verwezen naar het audiologisch centrum (AC) voor verder onderzoek, tenzij ouders hiervoor niet zijn te motiveren. Bij een twijfelscore krijgen ouders een aanbod voor begeleiding door de jeugdverpleegkundige of logopedist voor taalstimulering. Daarnaast wordt met ouders afgesproken om op tweeëneenhalfjarige leeftijd opnieuw te bekijken hoe het met de taalontwikkeling gaat. Bij een onvoldoende score worden deze kinderen alsnog naar het AC verwezen. Op driejarige leeftijd worden volgens standaard protocol alle kinderen nogmaals opgeroepen voor een taalscreening waarbij kinderen voldoende of onvoldoende kunnen scoren. Kinderen met een onvoldoende score worden verwezen naar een AC waar ze worden onderzocht op hun gehoor en waar zo nodig en gewenst logopedisch en psychologisch onderzoek wordt gedaan.

Onderzoek

Aanleiding onderzoek

Om meer zicht te krijgen op het traject van verwijzing heeft de NSDSK in samenwerking met JGZ Kennemerland onderzoek gedaan welke factoren een rol spelen in het traject verwijzen, afronding diagnostiek en start behandeling bij twee tot driejarige kinderen bij de JGZ in de regio Kennemerland. JGZ Kennemerland hanteert sinds 2008 de werkwijze die is beschreven in de JGZ handreiking “Uniforme signalering taalproblemen bij jonge kinderen” (Carmiggelt, et al., 2013) die nu onderdeel is van de JGZ richtlijn taalontwikkeling. Wanneer een onvoldoende score op twee jaar wordt vastgesteld, verwacht JGZ Kennemerland dat het multidisciplinair onderzoek op het AC uiterlijk na drie maanden is afgerond en dat het kind met tweeëneenhalf jaar gestart is met de behandeling indien noodzakelijk. Dit is conform landelijke afspraken (Fenac, 2005). Uit retroperspectief onderzoek bij JGZ Kennemerland blijkt dat niet alle kinderen met een onvoldoende taalontwikkeling tijdig worden opgespoord en dat het vaak langer dan zes maanden duurt voordat de kinderen met een taalachterstand starten met een behandeling. Dat is niet gewenst, omdat op latere leeftijd het effect van een behandeling minder groot is. In dit artikel wordt ingegaan op de ervaringen van ouders en AC-medewerkers met betrekking tot deze vroege signalering bij zowel de JGZ alsook op het AC.

Hoe hebben we dit onderzocht?

Op de consultatiebureaus in Haarlem, Heemskerk en Uitgeest van JGZ Kennemerland zijn ouders door twee jeugdartsen benaderd voor deelname aan het onderzoek. Alle ouders van kinderen met een onvoldoende score zijn gevraagd deel te nemen. Voor de ouders van kinderen met een twijfelachtige score is gekozen voor een geleidelijke inclusie. Elke maand werden alle ouders gevraagd deel te nemen totdat er in een maand vier deelnemers waren. Niet alle ouders wilden deelnemen. Ouders hadden het te druk, vonden het naast alle onderzoeken te veel worden of waren na inclusie telefonisch niet meer te bereiken.

Ouders van acht kinderen met een onvoldoende score en van 21 kinderen met een twijfelachtige score op de leeftijd van drie jaar hebben deelgenomen. Dit betreft zowel ouders met een hoge als een lage SES, diverse leeftijden en met een diverse etniciteit. Ouders zijn door middel van een interview gevraagd om een terugblik te werpen op het afgelopen jaar. De onderzoeker vroeg naar de ervaringen van ouders over de taalsignalering door de JGZ en onderzoeken op het AC. Daarnaast vroeg de onderzoeker of ouders zich konden vinden in de uitkomsten en adviezen en waarom zij de adviezen wel of niet hebben opgevolgd.

De interviews waren onderdeel van een groter onderzoek. Deelname hield ook in dat ouders een vragenlijst in moesten vullen, hun kinderen een taalonderzoek kregen en ouders gaven toestemming voor dossieronderzoek. 

Ervaringen van ouders van kinderen met een onvoldoende score

Ervaringen van ouders van kinderen met een onvoldoende score

Vinden ouders een taalscreening belangrijk?

Ouders van kinderen met een onvoldoende score vinden de taalscreening niet zo belangrijk, vinden twee jaar over het algemeen te jong en vragen zich af hoe een momentopname op die leeftijd iets zegt over de taalontwikkeling. Drie ouders zijn het niet eens met de uitslag en denken dat hun kind niet achterloopt. Eén ouder geeft aan dat de JGZ niet alleen de slechte punten moet noemen, maar ook de voortgang.

Ouders aan het woord:

“Het is goed dat het er is, maar niet heel belangrijk. Ik geloof dat elk kind zich in zijn eigen tempo ontwikkeld en dat het wel goed komt. Het is belangrijk om het kind in zijn geheel te zien en op het consultatiebureau is het ook een momentopname.”

“Sommige kinderen hebben langer nodig. Op het consultatiebureau zeggen ze zoveel dingen. Kinderen moeten al veel. Het is gebaseerd op gemiddeldes en er wordt geen rekening gehouden met kindverschillen.”

“Soms is het niet zo zwart-wit. Er zit verschil tussen kinderen qua karakter. Twee jaar is jong. Ze worden snel in een hokje gestopt. Een betere leeftijd zou drie of drie-en-een-half jaar zijn. Zo richting de basisschool. In een jaar tijd kan veel gebeuren. Twee is echt nog heel klein.”

Als het gaat om de mening van familie en vrienden over de taalscreening geeft het merendeel van de ouders aan dat de omgeving hier geen duidelijke mening over heeft. Drie ouders vertellen dat hun familie aangeeft dat ze zich geen zorgen moeten maken. Ouders vertellen dat onderling vaak gesproken wordt over ‘het consternatiebureau’, omdat ze vaak ongerust worden gemaakt voor een probleem wat achteraf niets bleek te zijn.

Tevredenheid JGZ-bezoek

Op drie ouders na, is men tevreden over de tijd die de jeugdartsen nemen voor ouder en kind. Zij vinden het fijn om te praten met mensen met veel kennis en ervaring, zodat ze hun vragen kunnen stellen en bevestiging krijgen dat ze goed bezig zijn. Drie ouders zouden graag meer tijd willen, zodat hun kind eerst kan wennen. Bijna alle ouders zouden graag meer inspraak krijgen en vinden het belangrijk dat er naar hen wordt geluisterd. Dat gebeurt onvoldoende, volgens de ouders. Meerdere ouders geven aan dat hun bezorgdheid een graadmeter voor verwijzing zou moeten zijn en dat jeugdartsen vragen aan ouders moeten stellen over wat het kind kan, want dat weten ze heel goed.

“Ze nemen genoeg tijd voor me. Ik heb zelfs het gevoel dat ze voor mij meer tijd nemen en ik voel me daardoor zelfs wat bezwaard.” … “Ik vind het jammer dat er steeds wordt benadrukt wat mijn kind nog niet kan. Zelf zie ik vooruitgang en hierdoor ervaar ik het consultatiebureau als een negatieve spiraal. Waarom kan de vooruitgang niet benoemd worden?” 

“Er is genoeg begeleiding vanuit het consultatiebureau, soms te veel.”

“Ik voel me echt op mijn gemak. Ze hebben een luisterend oor en helpen mij.”

Opvolgen van vervolgstappen

Vier ouders hebben, naast een verwijzing voor het AC, ook een huisbezoek geadviseerd gekregen en twee hebben dit advies opgevolgd. Zij dachten dat ze tips zouden krijgen, maar waren verbaasd dat iemand kwam filmen (bij JGZ Kennemerland wordt gewerkt met Beeldcoaching o.a. bij huisbezoeken gericht op taalstimulering). Twee ouders hebben het huisbezoek afgeslagen omdat ze het niet belangrijk vonden of/en omdat ze het druk hadden. Een ouder werd verzocht een Lexilijst (lijst waarop ouders aan kunnen kruisen welke woorden het kind gebruikt om te communiceren) in te vullen, maar heeft dit niet gedaan, omdat ze zag dat haar kind alle woorden kon zeggen.

Verwijzing AC

Van de acht geïnterviewde ouders is één kind door JGZ Kennermerland niet verwezen naar het AC of een logopedist. Het is onduidelijk waarom van het protocol is afgeweken. Eén jaar later is het kind alsnog op het AC terecht gekomen en bleek er een forse achterstand te zijn. Eén ouderpaar heeft gekozen om niet naar het AC te gaan, omdat in hun ogen alles goed was met hun kind. Twee ouders hebben het advies een jaar later opgevolgd en vier ouders hebben het advies meteen opgevolgd. “Soms is het niet zo zwart-wit. Er zit verschil tussen kinderen qua karakter."

Redenen voor ouders om de verwijzing wel op te volgen zijn het bevestigen of uitsluiten van een taalprobleem of om duidelijkheid te krijgen over welke hulp het kind nodig heeft. Een aantal ouders ervaart de verwijzing niet als problematisch, maar voor andere ouders is dit emotioneel wat zwaarder.

“Ik ben verplicht aan hem om te onderzoeken of iets niet in orde is. Dat is verdrietig, maar als het nodig is dan ben ik dat aan hem verplicht.”

De wachttijd, na aanmelding, voor het eerste onderzoek varieerde van 20 dagen tot drie maanden. De ouder die 20 dagen moest wachten vond dit te lang, een wachttijd van drie maanden werd eveneens bekritiseerd. Andere ouders die twee maanden moesten wachten vonden dit geen probleem. Ouders die de wachttijd te lang vonden, gaven echter ook aan dat ze zelf beperkt beschikbaar waren.

De spreekuren waarin in twee uur gehoor-, logopedisch- en psychologisch onderzoek afgenomen worden, vonden twee ouders lang duren en vermoeiend. Eén ouder vraagt zich af of dit wel betrouwbaar is, omdat het zo intensief is. Eén andere ouder ervaarde het spreekuur als negatief, heeft het bezoek voortijdig afgebroken en vond het niet passend dat er vervolgens wel een conclusie en advies werd gegeven. De ouder had het gevoel dat er een mening werd opgedrongen, dat alleen de slechte punten werden opgesomd en vond de medewerker aanhoudend (overigens is het kind later gediagnosteerd met TOS).

Ervaringen van ouders van kinderen met een twijfelachtige score

Ervaringen van ouders van kinderen met een twijfelachtige score

Vinden ouders een taalscreening belangrijk?

Ouders van kinderen met een twijfelachtige score vinden daarentegen de screening erg belangrijk en geven de voorkeur aan een extra controle, zodat een eventueel taalprobleem tijdig wordt ondervangen. Twee ouders uit de twijfelachtige groep waren liever meteen naar het AC verwezen en hebben spijt van de verloren tijd. Zij willen meer aandacht voor de taal tijdens de JGZ-bezoeken en vonden de screening summier. Ook deze groep ouders gaf aan meer inspraak te willen hebben en vinden dat er geluisterd moet worden naar hun zorgen.

“Taal is een communicatiemiddel. Dus hoe sneller je het oppakt als er een achterstand is, hoe voordeliger denk ik. Om inzicht te krijgen.”

“De taalscreening is heel belangrijk, maar moet wel beter. Uitgebreider en meer spelenderwijs. Mijn kind had geen zin in het onderzoek en de test was saai. Als er meer speelgoed was, had mijn kind wel gaan praten.”

“Ik vond de eisen vrij laag liggen. Ik had zelf ook wel kunnen bedenken dat ze daaraan voldeed. Ik denk dat kinderen op die leeftijd meer moeten kunnen. Ook zou de uitspraak getest moeten worden. Laatst bij de ogentest kwam de jeugdarts erachter dat ze niet goed sprak.”

“Ik zou graag meer doortastende jeugdartsen willen. Ik vind dat niet alleen naar de screeningsuitslag gekeken moet worden, maar dat ze ook moeten kijken naar de zorgen van ouders. Als ouders zorgen hebben of kinderen op de ondergrens zitten: doorsturen naar een logopedist! Eventueel alleen een intake. Ik vertrouwde de professionals. Ik heb er spijt van dat ik niet naar mijn gevoel heb geluisterd." 

“De onderzoeker hield rekening met wat ik zei, maar ik vond dat ook wel dubbel. Er werd gevraagd ‘wat vindt u?’ en ‘wat wilt u?’. Soms is sturing wel fijn, want ik vroeg me af waar ik goed aan deed. Aan de andere kant is het ook fijn dat ik zelf mocht beslissen. Dat die ruimte er is.”

De meeste ouders van kinderen waarbij wel een taalprobleem is vastgesteld ervaren dat de omgeving ouders (onterecht) gerust stelt en “dat de omgeving altijd een neefje of buurmeisje kent die ook laat was met praten en die nu de oren van het hoofd kletst”. Ouders van kinderen met een twijfelachtige score ervaren dit, in tegenstelling tot ouders van kinderen met een voldoende score, als vervelend omdat ze juist op zoek zijn naar bevestiging en steun.

“De omgeving is niet positief over het CB. Ze zeggen laat ze maar kletsen, het komt wel goed.“

“In mijn omgeving wordt altijd gezegd dat je het advies van het CB met een korrel zout moet nemen en dat je niet meteen in paniek moet raken als ze aangeven dat er iets niet goed is. In 10 minuten kan niet alles gezien worden, ze geven advies en dat kan je opvolgen of niet." 

Onduidelijke communicatie?

Bijzonder is dat veel ouders niet weten dat op twee-, tweeëneenhalf en driejarige leeftijd een taalscreening is gedaan en dat zij niet op de hoogte zijn van een (negatieve) uitslag van die screening(en). Bovendien dachten de meeste ouders dat ze met hun driejarige kind alleen voor een ogentest naar het JGZ zijn geweest.

Na uitleg van de interviewer over de twijfelachtige score van het kind: “Daar is me niets van bijgebleven. Ik was de lijst die ik moest invullen vergeten. Die heb ik pas later ingevuld. Aan de uitslag mag iets meer aandacht besteed worden. Blijkbaar liep mijn kind achter. Dan had ik uitleg gewild over een extra controle, over de taalscreening en een herinnering.”

Opvolgen van vervolgstappen

Het is aan de jeugdarts om het protocol te volgen en ouders interventies aan te bieden indien de score twijfelachtig is. Uit de antwoorden bleek dat het protocol niet eenduidig uitgevoerd is. Niet alle ouders, terwijl achteraf wel gewenst, denken een interventie aangeboden te hebben gekregen. Een aantal ouders heeft alleen een Lexilijst ontvangen of een extra controle gekregen, sommige ouders hebben een huisbezoek aangeboden gekregen en andere ouders alleen wat tips.“Ik zou graag meer doortastende jeugdartsen willen." Ouders die het aanbod wel hebben gehad, gingen niet altijd op dit aanbod in. Zij maakten deze keuze omdat zij vooruitgang zagen, het natuurlijke verloop een kans wilden geven, of bang waren dat het kind door verlegenheid wederom niets zou laten zien en er dan weer een opmerking in het dossier kwam te staan. Eén ouder heeft nooit een oproep voor de extra screening gekregen. Belangrijke overwegingen voor ouders om wel deel te nemen aan een interventie is om bevestiging te krijgen (positief of negatief), de mening van een professional te horen of om het gevoel te krijgen dat zij er alles aan hebben gedaan om hun kind vooruit te helpen.

Verwijzing AC

In totaal hebben zes kinderen met een twijfelachtige score een AC bezocht. Vijf kinderen met een twijfelachtige score zijn door de jeugdarts verwezen naar het AC en alle ouders hebben dit advies opgevolgd. Eén kind is door een perifere logopedist bij het AC terecht gekomen. Eén ouder wilde, terwijl hun kind was verwezen voor spraaktaalonderzoek, alleen gehooronderzoek, voor uitsluiting van een gehoorprobleem en geeft aan geen twijfels te hebben over de spraaktaalontwikkeling. De overige ouders hebben ook de spraaktaalontwikkeling en soms de cognitie laten onderzoeken. Twee ouders zijn met hun kind op het spraaktaalspreekuur (in dit spreekuur wordt zowel het gehoor en de (spraaktaal)ontwikkeling getest) geweest. Eén ouder vraagt zich af of alle onderzoeken afnemen op 1 ochtend wel betrouwbaar is, omdat hun kind erg moe was. De overige ouders konden zich vinden in de uitkomst van de onderzoeken, benoemen dat er gelukkig niet alleen naar de cijfers wordt gekeken, maar ook naar het individu en dat ook wordt geluisterd naar de zorgen van ouders. Twee ouders gaven aan dat ze eindelijk duidelijkheid hadden. Medewerkers zijn deskundig, nemen voldoende de tijd, gaan leuk met de kinderen om en rapporteren uitgebreid en overeenkomstig met het onderzoek. 

“Er werd heel uitgebreid gerapporteerd. Ik kon mij goed vinden in het verslag.” 

“Eindelijk kreeg ik duidelijkheid. Ze deden hun best en keken veel verder dan alleen maar naar cijfertjes.”

Behandeling

Behandeling

Voor behandeling konden kinderen worden doorverwezen naar multidisciplinaire vroegbehandeling of een reguliere logopedist. Ouders zijn tevreden over de vroegbehandeling waar hun kind naar toe is gegaan. Ouders zien vooruitgang bij hun kind (hoewel soms langzaam) en zijn blij met de specialistische begeleiding.

”Eindelijk was hij op zijn plek. Ik was altijd de moeder van dat rotkind dat andere kinderen sloeg in de speeltuin. Dit had een dermate grote invloed dat ik excuusjes ging bedenken voor verjaardagen en mijn kind in de achtertuin liet spelen. Op de Ster begrepen ze mijn kind en wist iedereen hoe ze om moesten gaan met zijn boze buien. Ook was het fijn om met ouders te praten die dit herkenden.”

Eén ouder zag een vooruitgang in de spraaktaalontwikkeling, maar vroeg zich af of een gewone peuterspeelzaal voor hetzelfde effect had gezorgd. Andere kinderen zijn verwezen naar een reguliere logopedist. Ouders waren eveneens blij met deze hulp en zagen dat de spraaktaalontwikkeling vooruitging. Twee ouders geven aan dat de logopedist onvoldoende kennis had. Ouders vinden het fijn dat logopedie in de buurt is en dat de logopedist gericht te werk gaat en adviezen geeft. Ouders vinden het ook prettig als de logopedist over de inhoud van de behandeling overlegt, maar willen daarbij wel dat de logopedist met een voorstel komt. Een aantal ouders gaven aan dat ze het vervelend vonden als de logopedist vroeg “Wat zullen we vandaag gaan doen?”. Sommige ouders vinden de wachtlijst voor vroegbehandeling of logopedische behandeling lang. Andere ouders vinden het hele traject langdurig. Ze moesten wachten voordat ze verwezen werden, wachten tot alle onderzoeken waren gedaan en wachten op een behandelplek waardoor het bij elkaar genomen lang duurde voordat hun kind behandeling kreeg.

Conclusie en discussie

Conclusie en discussie

JGZ Kennemerland is goed op weg met de taalsignalering. Veel ouders zijn tevreden met de kennis van de specialisten en de wijze waarop onderzoek en behandeling worden uitgevoerd. Al zijn er op alle niveaus nog verbeterpunten.

Uit dit onderzoek blijkt een verschil tussen de groepen ouders in beleving van het taalprobleem. De ouders van kinderen met een onvoldoende score ervaren de screening en verwijzing als ‘moeten’ en zijn het grotendeels niet eens met de verwijzing. Dit terwijl uit onderzoek blijkt dat kinderen met een onvoldoende score op tweejarige leeftijd vaak terecht worden verwezen (Uilenburg, Wiefferink, Verkerk, Van Denderen, Van Schie & Oudesluys-Murphy, 2018). In tegenstelling tot ouders van kinderen met een twijfelachtige score die juist graag vaker en eerder verwezen willen worden, maar nog even moeten afwachten.

Aan dit onderzoek hebben alleen de gemotiveerde ouders deelgenomen. Een aantal ouders wilde niet meedoen en ouders die het consultatiebureau niet hebben bezocht, zijn hierdoor ook niet gevraagd deel te nemen aan dit onderzoek. Uit statistieken blijkt dat landelijk slechts een kleine 5% van de driejarige kinderen niet worden gezien door JGZ (CBS, 2014). Dit kan voor een bias hebben gezorgd. Echter, de geïnterviewden zijn afkomstig uit verschillende lagen van de bevolking qua etniciteit en SES en lijken daarmee een afspiegeling van de bevolking.

Niet alle ouders hebben (meteen) de verwijzing voor verdere diagnostiek geaccepteerd. Een mogelijk verklaring is dat ouders zelf geen probleem ervaren of tijd nodig hebben om te accepteren en te ervaren dat er een taalprobleem is. Uit nagesprek met de jeugdartsen bleek dat zij achteraf regelmatig te horen krijgen van ouders dat ze tekort zijn geschoten in de taalsignalering, terwijl de jeugdartsen wel het advies voor verwijzing tijdig afgegeven hebben. De boodschap lijkt niet altijd bij ouders binnen te komen. Mogelijk omdat ze er nog niet aan toe zijn of omdat de urgentie van het probleem pas later tot ze doordringt.

De vraag is hoe ouders gemotiveerd kunnen worden om het advies meteen op te volgen. In het interview geeft een ouder aan dat ze er alles aan gedaan wil hebben om hun kind vooruit te helpen, zodat ze niet achteraf kan denken ‘had ik maar’. Dit staat in de gezondheidsvoorlichting bekend als ‘geanticipeerde spijt’. Jeugdartsen zouden hier gebruik van kunnen maken door ervaringsverhalen te delen. Verhalen van ouders met gevoelens van spijt of schuld door het nalaten van het opvolgen van advies of luisteren naar hun gevoel. Een filmpje van een ouder die vertelt over de nadelen van een late diagnose en de voordelen van tijdige hulp speelt in op het gevoel van ouders in eenzelfde situatie. Het idee van achteraf schuldig voelen of spijt hebben bij het nalaten van zorg, zorgt voor een grotere kans dat men het gewenste gedrag zal uitvoeren (Zeelenberg, 1999). Immers, elke ouder wil het beste voor zijn of haar kind!

Opvallend in dit onderzoek was hoe weinig ouders de taalsignalering en uitslag daarvan onthouden hebben. Opmerkelijk, omdat uit nagesprek met de betrokken jeugdartsen bleek dat zij het gevoel hebben duidelijk te communiceren. Zij introduceren de consulten altijd als een ‘taaltestje’ en op driejarige leeftijd heeft elke ouder een vragenlijst over de taal ingevuld en dit is vervolgens ook besproken. Zou het een oplossing zijn om de uitslag op papier mee te geven? Elk kind krijgt van de JGZ een persoonlijk boekje waarin onder andere wordt aangegeven op welk moment de consulten en inentingen zijn. Een mogelijke oplossing is dat in het persoonlijke boekje ook de resultaten en adviezen genoteerd kunnen worden, zodat ouders achteraf dit nog eens kunnen nalezen. Echter, dit kan ook de angst voor ‘een aantekening in het dossier’ versterken.De vraag is hoe ouders gemotiveerd kunnen worden om het advies meteen op te volgen.

Een beperking van dit onderzoek is dat het uitgevoerd is in slechts één regio, waar twee zeer gemotiveerde jeugdartsen werkzaam zijn. Deze jeugdartsen zijn van mening dat een vroege taalsignalering en tijdige aanvang van de behandeling essentieel zijn. Wij zijn ons bewust van het feit dat dit van invloed is op de generaliseerbaarheid en dat er elders jeugdartsen werkzaam zijn die deze mening niet delen. Mogelijk schetst het artikel hierdoor een te gunstig beeld over de tijdigheid van doorverwijzen en het erkennen van TOS. Echter, elke jeugdarts wordt verwacht te werken volgens de richtlijn. 

Verder onderzoek is nodig

Uit eerder onderzoek naar signalering, diagnostiek en behandelingen van kinderen met TOS bleek dat er ondersignalering van TOS was, dat er soms onnodig gewacht werd met verwijzen door de JGZ, dat ouders de gevolgen van TOS onderschatten, dat wachtlijsten op het AC problematisch zijn en dat er onvoldoende juiste behandelgelegenheid was voor kinderen met TOS (Wiefferink, Uilenburg, Sluijmers & Colenbrander, 2011).

Als oplossing werd aangedragen om een uniforme taalsignalering te realiseren en dat de capaciteit voor behandeling verhoogd moest worden. De uniforme taalsignalering is inmiddels gerealiseerd door de lancering van de JGZ-richtlijn taalontwikkeling (Lanting et al., 2018). De specificiteit van het screeningsinstrument op tweejarige leeftijd is hoog terwijl de sensitiviteit laag is (Van Agt, 2011; Uilenburg et al., 2018). Dit houdt in dat de kinderen die verwezen worden, vaak terecht worden verwezen, maar dat we nog steeds kinderen missen. De andere problemen lijken in plaats van afgenomen, juist toegenomen te zijn. In 2011 werd gesproken over enkele maanden wachttijd, dit is op sommige AC’s volgens medewerkers opgelopen tot langer dan 6 maanden. Bovendien blijkt dat het hele onderzoekstraject soms langer dan een jaar duurt (Uilenburg en Adriaanse, Mentimeter, persoonlijke communicatie, Dalfsen 11 oktober 2018). Ook logopedisten in de periferie spreken over lange wachtlijsten, hoge werkdruk, vacatures die niet opgevuld worden en logopedisten die overwegen te veranderen van werkveld (NVLF, 2019). We hebben inmiddels een goed systeem opgebouwd, maar het ontbreekt aan capaciteit om de zorg voldoende te kunnen uitvoeren.

Dit probleem kan deels opgevangen worden door efficiënter te werken, maar daarmee zijn we er niet. De AC’s en logopedisten in de periferie hebben de laatste jaren geïnvesteerd in efficiënt werken, echter de rek is niet oneindig. Met de lancering van de nieuwe richtlijn was de verwachting dat er meer en eerder verwezen zou worden, naar het AC. De productieruimte van de AC’s heeft  echter geen gelijke tred weten te houden met het toegenomen aantal verwijzingen. Verder onderzoek is nodig om te analyseren wat de overige redenen zijn voor het oplopen van de wachtlijsten en wat de oplossing zou kunnen zijn. Vooralsnog lijkt meer productieruimte in ieder geval noodzakelijk. Een heikel punt hierbij is de financiering. Daarnaast kan nagedacht worden over prioritering aan kinderen met een dringende hulpvraag of heel jonge kinderen op de wachtlijst. Immers, bij hen is de meeste gezondheidswinst te behalen.

Agt, H. van (2011). Language disorders in children: Impact and the effects of screening. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.

Carmiggelt, E.C., Uilenburg, N.N., Romeijn, J.E., Stam-van den Doel, H.H.& Pijpers, F.I.M (2013). Uniforme signalering van taalachterstanden bij jonge kinderen. Utrecht: Nederlands Centrum Jeugdgezondheid.

CBS (2014). Ouders geven consultatiebureau gemiddeld een ruime 7. Geraadpleegd van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2014/44/ouders-geven-consultatiebureau-gemiddeld-een-ruime-7 . Fenac (2005). Multidisciplinaire Diagnostiek bij Taal-/Spraakproblemen ‘KITS-2’. Utrecht: Fenac.

Lanting, C.I., Wolff, M.S. de, Wiefferink, K. & Uilenburg, N. (2018). JGZ-richtlijn taalontwikkeling. Den Haag: ZonMw.

Laurent de Angulo, M.S., Brouwers-de Jong, E.A., Bijlsma-Schlösser, J.F.M., Bulk-Bunschoten, A.M.W., Pauwels, J.H., Steinbuch-Linstra, I. (2008). Ontwikkelingsonderzoek in de Jeugdgezondheidszorg. Het Van Wiechenonderzoek, De Baecke-Fassaert Motoriektest. Assen, Van Gorcum.

NVLF (2019). Uitkomsten 2018: problematiek neemt toe. Utrecht: NVLF.

Ridder, de, J.G., Stege, van der, H.A., Agt, van, H.M.E., Koning, de, H.J., Verhoeven, L.T.W. (2006). VTO taal 2-jarigen: handleiding. Amsterdam: Harcourt Test Publishers.

Schlichting, J.E.P.T. & Lutje Spelberg, H.C. (2002). Lexilijst Nederlands: een instrument om de taalontwikkeling te onderzoeken bij Nederlandstalige kinderen van 15-27 maanden in het kader van vroegtijdige onderkenning. Lisse: Swets test publishers.

Uilenburg, N., Wiefferink, K., Verkerk, P., Van Denderen, M., Van Schie, C. & Oudesluys-Murphy, A.M. (2018). Accuracy of a Screening Tool for Early Identification of Language Impairment. Journal of Speech, Language and Hearing Research 61(1), 104-113.

Wiefferink, K., Uilenburg, N., Sluijmers, J. & Colenbrander, J. (2011). Signalering, diagnostiek en behandeling van kinderen met spraak-taalproblemen in Amsterdam. JGZ, 43(3), 47-50.

Zeelenberg, M. (1999). Anticipated Regret, Expected Feedback and Behavioral Decision Making. Journal of Behavioral Decision Making 12 (2), 93-106.