Het doel van de studies die Diepeveen in haar proefschrift beschrijft is om te onderzoeken wat de beste manier is om in Nederland kinderen met TOS op een zo jong mogelijke leeftijd op te sporen. Die vroege opsporing en de daarop volgende behandeling van TOS zijn belangrijk voor het welzijn van het kind. Maar vroege opsporing is niet eenvoudig, onder andere omdat er nog zoveel onbekend is over het natuurlijke beloop van een taalachterstand en omdat veel symptomen van TOS overeen komen met die van andere ontwikkelingsstoornissen. Om hier wat meer licht over te doen schijnen, onderzocht Diepeveen de kenmerken van kinderen met TOS en vergeleek ze de TOS-kinderen met kinderen met een normale ontwikkeling, onder andere door te kijken naar een aantal taalmijlpalen.
Op basis van haar bevindingen construeerde zij een instrument om professionals te ondersteunen bij het opsporen van kinderen met een verdenking van TOS. Het instrument is echter niet heel sensitief waardoor er nog steeds kinderen met TOS gemist worden. Diepeveen concludeert dat de beste manier om vroegtijdig kinderen met TOS te detecteren is gelegen in de combinatie van een aantal instrumenten, zoals het door haar ontwikkelde instrument samen met de in Nederland gangbare monitoring via de JGZ.
Ook vond Diepeveen dat kinderen met TOS niet alleen laat waren met het bereiken van taalmijlpalen, maar dat dit ook gold voor het behalen van mijlpalen ten aanzien van de grove en de fijne motoriek. Volgens haar laat dit zien dat kinderen bij wie de diagnose TOS is gesteld is, een bredere ontwikkelingsproblematiek hebben dan alleen de taalontwikkeling. Het is voor haar derhalve discutabel of TOS wel een “geïsoleerde” ontwikkelingsstoornis is.