Uitgebreide samenvatting van het proefschrift
Veel kinderen groeien als gevolg van migratie op met meer dan één taal. Zij leren dan vaak op school de taal van het land waarin zij wonen, de meerderheidstaal. Thuis spreken ze de taal van het land van herkomst, de minderheidstaal of erfgoedtaal. Hoe vaak zij thuis de erfgoedtaal gebruiken en hoe goed hun vaardigheden in deze taal zijn, verschilt tussen kinderen. De studie voor dit proefschrift werd uitgevoerd in Nederland, waar veel kinderen een Turkse of Marokkaanse afkomst hebben en thuis Turks, Berbers en/of Arabisch spreken. Door deze meertalige ervaringen is de taalontwikkeling van deze kinderen vaak anders dan die van ééntalige Nederlandse kinderen. Zij zijn vaak minder blootgesteld aan het Nederlands en gebruiken deze taal minder vaak waardoor hun vaardigheden in het Nederlands niet altijd op hetzelfde niveau zijn. Een ander verschil met ééntalige kinderen is het feit dat tweetalige kinderen tussen hun talen schakelen en dat zij tijdens het gebruik van de ene taal de activatie van de andere taal moeten onderdrukken. Het idee is dat tweetalige kinderen hierbij gebruik maken van algemene cognitieve vaardigheden en dat zij door het cognitief schakelen meer kansen hebben om hun cognitieve vaardigheden te trainen dan ééntalige kinderen. Hoe sterk dit cognitieve effect van meertaligheid is en onder welke omstandigheden het ontwikkelt, is echter nog onvoldoende bekend.
Het doel van het onderzoek
Het doel van het onderzoek in dit proefschrift was om de taalontwikkeling en de cognitieve vaardigheden van 5-8-jarige kinderen in Nederland met een Turkse en Marokkaanse afkomst te onderzoeken. De focus lag daarbij op hun taalproductie. Er werden bij deze kinderen verschillende taaltaken en cognitieve taken afgenomen. Dezelfde taken werden ook bij een controlegroep met ééntalige Nederlandse kinderen afgenomen. De vragen van het onderzoek waren in hoeverre de verschillen in blootstelling aan de erfgoedtaal en het Nederlands invloed hebben op de taalproductie in de twee talen en in hoeverre er verbanden zijn tussen de taalproductie (met name in het Nederlands) en algemene cognitieve vaardigheden van deze kinderen. Een ander doel was om te onderzoeken in hoeverre het schakelen tussen twee talen gerelateerd is aan non-verbaal schakelen. Deze samenhang wordt namelijk vaak gebruikt als verklaring voor betere cognitieve vaardigheden bij tweetalige kinderen.
Kunnen schakelen tussen twee talen én non-verbaal: een verklaring voor betere cognitieve vaardigheden bij tweetalige kinderen?
Activeren van woorden
De studie in hoofdstuk 2 onderzocht de lexicale toegang van de kinderen die een erfgoedtaal spreken in vergelijking tot de Nederlandstalige controlegroep. Lexicale toegang betekent het activeren van woorden in het mentale lexicon. Om deze lexicale toegang te meten werd bij de kinderen een taak afgenomen waarin zij zo snel mogelijk plaatjes moesten benoemen. De tweetalige kinderen deden dit in het Nederlands en in de erfgoedtaal, terwijl de ééntalige Nederlandse kinderen dit alleen in het Nederlands deden. Gemeten werden de correctheid van hun antwoorden en de snelheid waarmee ze reageerden. Alle kinderen werden na één jaar weer getest met dezelfde taak. Beide tweetalige groepen (Turks-Nederlands, Berbers-Nederlands) lieten in het Nederlands een snellere lexicale toegang zien dan in hun erfgoedtaal. Omdat de kinderen van Marokkaanse afkomst te weinig productieve vaardigheden in de erfgoedtaal (Berber) bleken te hebben, werden alleen de Turks-Nederlandse kinderen ook getest in een conditie waarin ze Nederlands en de erfgoedtaal (Turks) mixen. Het bleek dat kinderen in deze ‘mix-conditie’ langzamer zijn dan wanneer ze alleen één van hun talen gebruikten. De tweetalig Berbers-Nederlandse kinderen reageerden in het Nederlands net zo snel als de ééntalige controlegroep. De Turks-Nederlandse kinderen waren langzamer in het produceren van Nederlandse woorden dan de ééntalige kinderen. Deze resultaten suggereren dat de mate van taalgebruik en blootstelling aan een taal van invloed zijn op de lexicale toegang in die taal.
Meer blootstelling aan een taal betekent sneller woorden kunnen activeren
Hoofdstuk 3 focust op taalproductie in de gesproken taal van ééntalige en tweetalige kinderen. Hierbij werd gekeken naar het aantal fouten dat de twee groepen kinderen maken als zij Nederlands spreken en hoe vloeiend hun taalproductie is. Het doel van het onderzoek was om erachter te komen in hoeverre taalvaardigheid, gemeten via woordenschat en grammatica, maar ook vaardigheden zoals fonologische korte-termijn geheugen en werkgeheugen de taalproductie beïnvloeden en of er hierbij verschillen zijn tussen ééntalige en tweetalige kinderen. Om dit te onderzoeken werden de opnames van gesproken taal van 40 ééntalige Nederlandse en 40 tweetalige Berber-Nederlandse en Turks-Nederlandse kinderen gecodeerd en geanalyseerd. Zoals ook in eerder onderzoek gevonden, maakten de tweetalige kinderen meer fouten in het Nederlands en was hun taalproductie minder vloeiend dan de taal van de ééntalige kinderen. De observatie dat de tweetalige kinderen meer fouten maakten kon deels worden verklaard door verschillen in woordenschat en grammatica tussen de twee groepen. Vloeiendheid van taalproductie in het Nederlands bleek in de tweetalige groep verband te houden met hun fonologische korte-termijn geheugen en de het verschil in vloeiendheid met de eentalige groep bleek gerelateerd te zijn aan een verschil in fonologische korte-termijn geheugen. Tweetalige kinderen met een lagere taalvaardigheid in het Nederlands lopen dus kans om meer fouten te maken in hun taalproductie van het Nederlands. Tweetalige kinderen met een beperkter fonologische korte-termijn geheugen lopen het risico om minder vloeiend te spreken.
Tweetalige kinderen met een lagere taalvaardigheid in het Nederlands lopen kans om meer fouten te maken in hun taalproductie van het Nederlands
Schakelen tussen talen
In hoofdstuk 4 stond het schakelen tussen talen bij tweetalige kinderen centraal. Als verklaring voor eventuele cognitieve voordelen bij tweetalige kinderen wordt vaak aangenomen dat het schakelen tussen talen beroep doet op algemene cognitieve vaardigheden. Eerder onderzoek heeft echter het cognitieve voordeel en het veronderstelde onderliggende mechanisme hiervan apart onderzocht. In deze studie werd daarom in twee vergelijkbare experimenten onderzocht of er verbanden zijn tussen het schakelen tussen twee talen en het schakelen tussen twee niet-talige taken. Deze zelfde groep tweetalige kinderen werd met een ééntalige controlegroep vergeleken om vast te stellen of zij beter presteerden in de niet-talige cognitieve taak. Binnen de tweetalige groep bleek er een verband te zijn tussen de reactietijden in de conditie waarin de talen gemixt waren en de reactietijden in de ‘mix-conditie’ in de niet-talige taak. In deze conditie moesten kinderen afwisselend plaatjes sorteren op kleur en vorm. Dit verband suggereert dat het schakelen tussen talen gerelateerd is aan algemene cognitieve vaardigheden. Deze conclusie wordt ondersteund door de observatie dat een soortgelijk verband niet werd gevonden in de experimentele condities waarin niet gemixt werd. Echter heeft deze studie ook laten zien dat dit verband niet altijd samenhangt met cognitieve voordelen in de tweetalige groep, want er was geen verschil in cognitieve prestaties tussen de tweetalige groep en de ééntalige controlegroep.
Conclusie
De studies in dit proefschrift onderzochten diverse aspecten van taalproductie van kinderen in Nederland die naast het Nederlands ook een erfgoedtaal spreken. Een belangrijke overkoepelende conclusie is dat de taalproductie van kinderen die een erfgoedtaal spreken niet alleen afhankelijk is van hun taalgebruik en taalvaardigheid, maar ook verband houdt met niet-talige vaardigheden zoals fonologische korte-termijn geheugen en algemene cognitieve vaardigheden. In de tweetalige groep bleek veel variatie te zijn. Toekomstig onderzoek zou de complexe verbanden die in het huidige proefschrift onderzocht zijn, kunnen onderzoeken door meertaligheid als continuüm te meten in plaats van een categorische variabele.