Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) hebben veel moeite met het verwerven van taal, onder andere met het leren van woorden. Mogelijk hebben deze kinderen een stoornis in het statistisch leervermogen. Statistisch leren is belangrijk is voor het (impliciet) oppikken van patronen uit verschillende soorten input en speelt een grote rol bij de taalverwerving. Deze dissertatie richt zich op de relatie tussen statistisch leren en de lexicaal-semantische vaardigheden van kinderen met en zonder TOS.
Om te onderzoeken of een stoornis in statistisch leren bijdraagt aan lexicaal-semantische problemen bij kinderen met TOS, hebben wij drie statistisch leertaken ontwikkeld die drie verschillende fases van woordleren nabootsen: een woordsegmentatietaak, een “cross-situational word learning” taak en een visueel distributioneel leertaak. Onze verwachting was dat kinderen met TOS (tussen de 7 en 9 jaar oud) meer moeite hebben met de statistisch leertaken dan de kinderen zonder TOS. Ook verwachtten we te vinden dat kinderen die minder goed zijn in statistisch leren ook zwakkere lexicaal-semantische vaardigheden hebben.
In de woordsegmentatietaak werden kinderen blootgesteld aan een stroom van lettergrepen. In de stroom werden steeds vier woorden herhaald in een willekeurige volgorde, maar omdat de spraak monotoon was en er geen pauzes tussen de woorden zaten, konden de woorden alleen geleerd worden als kinderen gevoelig zouden worden voor de relatief hoge frequentie van bepaalde lettergreepcombinaties. Achteraf werd dit getest met vragen waarbij een woord en een non-woord werd afgespeeld. We vonden helaas geen leereffect in verschillende groepen proefpersonen, en konden daardoor deze taak niet gebruiken voor een vergelijking tussen kinderen met en zonder TOS.
In de cross-situational word learning taak werd getest of kinderen koppelingen kunnen leren tussen nieuwe woorden en nieuwe plaatjes in ambigue leertrials. In elke trial werden twee nieuwe woorden afgespeeld en twee nieuwe plaatjes getoond. Het was in een trial niet duidelijk welk woord naar welk plaatje verwees, maar omdat een woord en de bijbehorende referent wel consistent samen voorkwamen, kon de koppeling over de tijd heen geleerd worden. Zowel kinderen met als zonder TOS leerden woordbetekenissen tijdens deze taak, maar kinderen zonder TOS waren daar significant beter in. Mogelijk hebben kinderen met TOS meer input nodig om hetzelfde niveau te bereiken.