Huidige studie
Het doel van het huidige onderzoek was om inzicht te krijgen in de populatie peuters met TOS die een behandelgroep bezoeken. Het monitorsysteem van Auris, NSDSK en Pento maakt het mogelijk om de kenmerken van een grote groep peuters met TOS in Nederland te onderzoeken. De groep peuters is onderverdeeld in een groep peuters met taalproductieproblemen (TP problemen) en een groep peuters die naast taalproductieproblemen ook taalbegripsproblemen (TP-TB problemen) hebben (Law, Garrett & Nye, 2004). Deze splitsing is gebaseerd op eerder onderzoek waarbij te zien was dat kinderen met TB problemen minder profiteren van hun behandeling dan kinderen met alleen TP problemen. Van de twee groepen zijn ten eerste beschrijvende kenmerken in kaart gebracht, zoals het geslacht, meertaligheid en opleiding ouders. Ten tweede zijn de peuters met alleen TP problemen vergeleken met peuters met TP-TB problemen op het taalfunctioneren, de niet-verbale intelligentie en het gedrag. Ten slotte zijn voor beide groepen apart de verbanden tussen de taalmaten met gedrag en niet-verbale intelligentie onderzocht.
Methode
Participanten
De onderzoeksgroep bestond uit 526 peuters die vanaf januari 2012 op een behandelgroep van Auris (N=178), NSDSK (N=300) of Pento (N=48) zijn gestart. Om in het onderzoek geïncludeerd te worden moest bekend zijn: 1) de niet-verbale intelligentie; 2) een score voor zowel taalproductie als taalbegrip op minimaal één domein (zins- of woordniveau); hiervan moest minimaal één taalscore lager dan 85 zijn; 3) of een kind eentalig of meertalig is.
Tussen de drie organisaties werden geen verschillen gevonden op de kenmerken van peuters met TOS. Om die reden zijn de peuters van de afzonderlijke organisaties als één onderzoekgroep onderzocht. In Figuur 1 is een stroomdiagram weergegeven van de verdeling van de onderzoeksgroep. Hierin is te zien dat er in totaal 104 kinderen meertalig waren. Na het bekijken van de data is besloten de meertalige kinderen niet mee te nemen in het onderzoek, omdat taaltesten alleen de Nederlandse taalontwikkeling meten en niet de algehele taalontwikkeling van alle talen die het kind krijgt aangeboden. Zie Tabel 1 voor de achtergrondgegevens van de onderzoeksgroep van 302 eentalige kinderen.
Meetinstrumenten
Er zijn meerdere taaltesten gebruikt om de verschillende gebieden (begrip en productie, zowel op zins- als woordniveau) van de taalontwikkeling van kinderen in kaart te brengen. Zinsbegrip² werd gemeten met de Schlichting Test voor Taalbegrip (Schlichting & Spelberg, 2010). Woordbegrip werd gemeten met de Peabody Picture Vocabulary Test-III-NL (PPVT-III-NL), een Nederlandstalige bewerking van de Amerikaanse PPVT-III (Dunn & Dunn, 2005). Zins- en woordproductie werden gemeten met de Schlichting Test voor Taalproductie II (Schlichting & Spelberg, 2010).
De niet-verbale intelligentie is onderzocht met de SON-R 2.5-7 (Tellegen, Winkel, Wijnberg-Williams & Laros, 2005). Naast een totale score voor IQ worden scores op een Performale Schaal en op een Redeneer Schaal weergegeven. De Child Behavior Checklist/1,5-5 (CBCL/1,5-5) werd gebruikt om gedragsproblemen in kaart te brengen (Achenbach & Rescorla, 2000).
Resultaten
Taalfunctioneren van eentalige peuters bij start behandelgroep
Een vergelijking tussen de twee groepen op de taaltesten (zie Tabel 2) liet zien dat de twee groepen niet alleen verschilden op taalbegrip, maar ook op taalproductie. Dit verschil kwam doordat peuters met TP problemen beter presteren op woordproductie dan peuters met TP-TB problemen. De twee groepen verschilden niet op zinsproductie.
Niet-verbale intelligentie
Peuters met TP problemen hebben in dit onderzoek gemiddeld een significant hogere niet-verbale intelligentie dan peuters met TP-TB problemen. Dit geldt voor zowel de Performale- als de Redeneer schaal. In Tabel 2 staan de gemiddelden en standaarddeviaties weergegeven.
Gedragsproblemen bij start behandelgroep
Het percentage peuters dat een verhoogde score (sub)klinisch liet zien op het voorkomen van gedragsproblemen staat weergegeven in Figuur 2. De normgroep in het figuur bestaat uit 642 peuters (309 jongens en 333 meisjes) in de leeftijd van 3;9 jaar die in 2002/2003 zijn onderzocht met de CBCL (Zeijl, Crone, Wiefferink, Keuzenkamp & Reijneveld, 2005). Peuters met TP problemen verschilden niet van peuters met TP-TB problemen op de totale score voor gedragsproblemen of op de afzonderlijke schalen voor internaliserende- en externaliserende problemen.
Peuters met taalproductie- problemen hebben gemiddeld een hogere niet-verbale intelligentie dan peuters met taalproductie- en taalbegripsproblemen
Geconcludeerd kan worden dat peuters met alleen TP problemen niet verschillen van peuters met TP-TB problemen op het hebben van gedragsproblemen. Hoewel het niet mogelijk was om te toetsen of de TOS peuters verschilden van de normgroep, omdat we niet over deze gegevens beschikken, lijken peuters met TOS meer gedragsproblemen te hebben dan de peuters uit de normgroep.
Relatie taalfunctioneren met niet-verbale intelligentie en gedragsproblemen
Voor beide groepen geldt dat een hogere niet-verbale intelligentie samenhangt met een beter woordbegrip. Zinsbegrip hangt alleen bij peuters met TP problemen samen met een hogere niet-verbale intelligentie. Voor beide groepen vinden we geen verband tussen het voorkomen van gedragsproblemen en de taalmaten.
Discussie en conclusie
Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de populatie peuters met TOS die een behandelgroep bezoeken. De gegevens van de 302 peuters in dit onderzoek lieten zien dat peuters met alleen taalproductieproblemen (TP problemen) niet alleen een beter taalbegrip hebben dan peuters met taalproductie- en taalbegripsproblemen (TP-TB problemen), maar ook beter scoren op woordproductie dan peuters met TP-TB problemen. Bovendien hadden peuters met TP problemen een hogere niet-verbale intelligentie. Vergeleken met een normgroep lijken peuters met TOS meer gedragsproblemen te hebben, waarbij er geen significant verschil was tussen peuters met alleen TP problemen en peuters met TP-TB problemen. Tussen Auris, NSDSK en Pento werden geen verschillen gevonden op de kenmerken van de peuters.
Peuters met ook taalbegripsproblemen hebben meer problemen met woordproductie dan peuters met alleen taalproductie- problemen
Peuters met TP-TB problemen hebben meer problemen met woordproductie dan peuters met alleen TP problemen. Opvallend is dat de score op woordproductie voor de groep peuters met TP-TB problemen lager is dan hun score voor de zinsproductie. Voor peuters met alleen TP problemen zijn deze scores gelijk. Een mogelijke verklaring voor de lagere score op woordniveau dan op zinsniveau bij peuters met TP-TB problemen kan te maken hebben met de taken voor het meten van productievaardigheden. Zinsproductie wordt gemeten door het nazeggen van zinnen. Peuters met begripsproblemen kunnen dan baat hebben bij het onthouden van de zinnen. Er is niet per se begrip nodig om een zin te kunnen imiteren. Daarnaast mag in de eerste vier items van de zinsproductietaak ook spontane taal goed worden gerekend. De woordproductie daarentegen wordt gemeten door het benoemen van voorwerpen en plaatjes. Bij deze taak wordt naar specifieke woorden gevraagd, terwijl peuters bij de zinsproductietaak meer mogelijkheden hebben om tot een score te komen.