Leren door spelen
Bruinsma legt uit hoe CTT zich verhoudt tot andere behandelmethoden voor grammatica, zoals Transparant (3), FIT (Functionele Imitatie van Taalstructuren) (4) of MetaTaal (5). “Ik zie dat kleuters (4-6 jarigen) het minder leuk vinden om Transparant-oefeningen te doen. Ze leren vooral door spelen, dat moet je benutten. Het past niet bij het niveau en de behoefte van een kleuter om aan tafel te zitten en oefeningen te doen. En wat is dan de generalisatie van de therapiesituatie naar de dagelijkse praktijk?”
“In vergelijking met CTT is FIT vrij statisch. Rob Zwitserlood heeft FIT al meer gevarieerd toegepast, bijvoorbeeld door verschillende vormen van het werkwoord aan te bieden in plaats van steeds hetzelfde.” In een studie van Zwitserlood uit 2019 bleek bijvoorbeeld dat FIT-digitaal effectief was voor peuters op een behandelgroep (6). “In CTT kun je een bepaalde structuur ook steeds herhalen”, zegt Bruinsma. “Maar dan is dat onderdeel van het spel, geen aparte oefening.”
Regels uitleggen
Bij oudere kinderen heeft een ‘expliciete’ en ‘metalinguïstische’ aanpak zoals MetaTaal meerwaarde. Dat blijkt ook uit het ZINnig project van de HU (7). “Je kunt de regels dan uitleggen. Maar bij kleuters probeer je juist het impliciete leren nog te stimuleren. Bij hen is het metalinguïstisch bewustzijn nog volop in ontwikkeling, zij beginnen de vorm pas net los te zien van de inhoud.”
Communicatieve redzaamheid
Een succesvolle behandeling vraagt dus veel van de competentie van een logopedist. “Die moet niet alleen kennis hebben over de ontwikkeling van morfosyntaxis, maar ook goed kunnen inschatten welke grammaticale doelen de grootste bijdrage leveren aan de communicatieve redzaamheid van een kind. Enerzijds moeten doelen gebaseerd zijn op de normale taalontwikkeling, anderzijds is het niet de bedoeling om alle structuren die kinderen verwerven af te werken, zonder goed te kijken of dat wel nodig is. Als blijkt dat het kind moeite heeft om in de kring te vertellen wat hij gedaan heeft, en dat hangt samen met problemen in het gebruiken van de verleden tijd, dan ga je dat behandelen – ook als dat nog niet ‘aan de beurt’ is volgens de profielkaart van TARSP.”
Training (video coaching) en protocollen kunnen helpen bij het opstellen van behandeldoelen en het inzetten van behandeltechnieken. Bruinsma vertelt dat ze bezig is met een publicatie daarover. “Want logopedisten hebben ontzettend weinig tijd om de behandeling voor te bereiden. Je moet iets maken wat ze zo uit de kast kunnen pakken.”
Automatische spontane taalanalyse
Bruinsma is ook enthousiast over de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van automatische spontane taal analyse, in projecten zoals SASTA (8). Met dit soort software wordt het makkelijker om zinnen te ontleden. Maar ook met automatische analyse blijft inzicht in de grammatica nodig. “Het is belangrijk dat logopedisten zichzelf blijven trainen, zodat ze zinsstructuren snel herkennen en zich er zeker in voelen.”
Tot slot benadrukt Bruinsma dat het ontzettend belangrijk is om aan morfosyntaxis te werken. “Bij spraak is het vanzelfsprekend om te denken ‘ik versta het kind niet goed’. Maar bij morfosyntaxis is dat minder het geval: ‘misschien begrijp ik hem niet omdat hij zinsdelen weglaat of omdat hij fouten maakt in de morfologie’. Grammaticale problemen hebben grotere gevolgen voor de begrijpelijkheid dan we misschien denken. Logopedisten moeten de lead hebben: het stimuleren van de grammaticale ontwikkeling hoort nadrukkelijk bij ons vakgebied.”