Inleiding
Tussen de 2 en 4 jaar maakt een peuter een enorme ontwikkeling door op alle ontwikkelingsgebieden. Peuterleidsters hebben de attitude, kennis en vaardigheden om die ontwikkeling nauwgezet te volgen. Kinderen met een normaal ontwikkelingsverloop laten over het algemeen een harmonieuze en doorgaande ontwikkeling zien op allerlei ontwikkelingslijnen (Njiokiktjien, 2004). Bij kinderen met communicatieproblemen kan die doorgaande ontwikkelingslijn op meerdere gebieden dan alleen de taal een vertraging of stagnatie laten zien (Lindsay & Dockrell, 2000; Goorhuis-Brouwer, 2004; McCabe, 2005). Door in deze belangrijke leeftijdsperiode gebruik te maken van een valide en betrouwbaar instrument kan de peuterleidster de ontwikkeling van het jonge kind met communicatieproblemen goed volgen, hetgeen voorwaarde is om doelgericht en methodisch te kunnen handelen. Een van de bestaande volgsystemen is het CITO Peutervolgsysteem. Het bestaat uit een nietcognitief deel in de vorm van een observatielijst, en een cognitief deel in de vorm van de drie toetsen Taal, Ordenen, en Tijd en Ruimte. Uit onderzoek van Van der Made (2004) blijkt echter dat de observatielijst van het CITO Peutervolgsysteem niet differentieert tussen peuters met en peuters zonder taal- en spraakproblemen. Het geringe aantal items per schaal en de bij bepaalde items onduidelijke vraagstelling worden als verklaring geopperd.
Het CITO Peutervolgsysteem is onvoldoende bruikbaar om de ontwikkeling van peuters met taal- en spraakproblemen te volgen
Verder blijkt dat de observatielijst van het CITO Peutervolgsysteem niets toevoegt aan een observatielijst zoals die door de peuterleidsters van Pim Pam Pet is samengesteld en ook gebruikt wordt in de praktijk. Wat betreft de toetsen zijn de peuters met taal- en spraakproblemen veel zwakker dan de controlegroep, niet alleen op de toets Taal, maar ook op de toetsen Ordenen en Tijd en Ruimte (Van der Made, 2004). Dit kan verklaard worden door het feit dat ze veel moeite hebben met het begrijpen van de opdrachten, en dat de duidelijkheid en de afwisseling van het gebruikte beeldmateriaal te wensen overlaat. Elke toets is vrij lang en vraagt een relatief hoog niveau van taalbeheersing. De instructies zijn louter verbaal, bevatten soms lange en/of moeilijke zinnen en abstracte begrippen, en de plaatjes bevatten vaak veel details die moeilijk te onderscheiden zijn. Een factoranalyse op de data laat zien dat het groepsverschil op elke toets verklaard kan worden door de factor Taalvaardigheid. Bij elke toets wordt dus veeleer taalvaardigheid gemeten in plaats van inzicht in concepten op het gebied van ordenen, tijd en ruimte. De conclusie is dat het CITO Peutervolgsysteem onvoldoende bruikbaar is in zijn huidige vorm om de ontwikkeling van peuters met taal- en spraakproblemen te volgen.