
Zo leren peuters en kleuters met een TOS woorden
10 december 2016 - Leestijd 30 - 40 minutenOp basis van recente internationale literatuur geeft dit artikel een overzicht over het woordleren door jonge kinderen met en zonder een TOS.
Teneinde het onderwijs aan kinderen met spraak- en taalproblemen specifieker en meer toegesneden te maken op de basale spraak- en taalproblematiek zal nog meer moeten worden gewerkt aan een toegesneden taaldidactiek voor het onderwijzend personeel. In dit artikel licht prof.dr. Sieneke Goorhuis-Brouwer toe hoe onderzoek daar een bijdrage aan kan leveren.
Voor kinderen in de leeftijd tot ca. acht jaar kan gedacht worden aan meer verticaal opgebouwde groepen, waarbij de kinderen niet op basis van hun kalenderleeftijd worden geselecteerd, maar op basis van hun taalbegripsniveau in combinatie met psychologische en didactische gegevens. Op die manier kan, naast de individueel gerichte aandacht van de logopedist, ook klassikaal, gekoppeld aan andere vaardigheidstrainingen, de taal systematischer gestimuleerd worden. Op deze manier ontstaat naast een warm sociaal klimaat ook een beter toegesneden taalstimuleringsklimaat. Het didactische beleid dat ontstaat vanuit een geïntegreerde aanpak van alle betrokken disciplines binnen de school, is erop gericht het kind zo goed mogelijk te leren spreken (spraak), zich goed te leren uitdrukken (taal), om vervolgens op die basis in de maatschappij te kunnen functioneren op cognitief, sociaal en emotioneel vlak, passend bij de mogelijkheden van het kind.
Het is de weg van "doen", naar "denken" en "durven".
Voor kinderen vanaf ongeveer acht jaar, die nog steeds een communicatieve handicap hebben, is naast de boven beschreven aanpak ook nog een specifiek andere aanpak nodig. De kinderen zijn zich dan vrijwel altijd bewust van hun handicap en zullen zich veelal terugtrekken uit de communicatie. Dit zal sterker zijn naarmate het taalbegrip en de niet-verbale ontwikkeling van het kind in verhouding redelijk goed ontwikkeld zijn. Op basis van de nog steeds aanwezige communicatieve handicap zal men echter ook aanlopen tegen allerlei leerproblemen. Sommige kinderen lijken zelfs te "verdebiliseren", omdat ze door hun onvoldoende spraak- en taalontwikkeling de aangeboden leerstof en de omringende wereld onvoldoende kunnen ordenen en structureren.
In de didactische setting zal men rekening moeten houden met een blijvende communicatieve handicap. Desondanks zal het kind zich in sociaal-emotioneel opzicht en ook cognitief zoveel mogelijk in een positieve richting moeten kunnen ontwikkelen. Omgangsredzaamheid en versterking van positieve ontwikkelingsaspecten worden als didactisch doel erg belangrijk. Ook hier is een geïntegreerde aanpak van alle betrokken disciplines binnen de school nodig. Het wordt de weg van 'durven', naar 'denken' en 'doen'.
Met name de sociaal-emotionele ontwikkeling van oudere ernstig taalgestoorde kinderen was regelmatig onderwerp van gesprek. Binnen het SH/ESM onderwijs bestaat grote behoefte aan interventieprogramma's voor sociaal-emotionele vaardigheden bij taalgestoorde kinderen. Naarmate de kinderen ouder worden ervaren de leerkrachten de sociaal-emotionele ontwikkeling als een groot probleem. Met name in relatie tot de problematiek van integratie (nota van het Ministerie van Onderwijs: Weer Samen Naar School (1990) en de ARBO-nota: Omgaan Met Verschillen (1991)), waarbij lijkt te worden nagestreefd taalgestoorde kinderen niet op aparte scholen te handhaven, speelt de problematiek rond de sociaal-emotionele ontwikkeling een grote rol. Mede op basis van deze gesprekken heeft de coördinator Stem-, Spraak-, Taalpathologie van de vakgroep K.N.O./RUG (Faculteit der Geneeskunde), dr. S.M. Goorhuis-Brouwer, contact gezocht met de voorzitter van de vakgroep Orthopedagogiek/RUG (Faculteit PPSW) en is een onderzoeksproject ontwikkeld, getiteld "Sociaal-emotionele ontwikkeling bij ernstig taalgestoorde kinderen".
Doel van dit onderzoek is na te gaan op welke wijze er sociaal-emotionele problemen aanwezig zijn bij kinderen met specifieke taalstoornissen (ESM-leerlingen) en hoe deze mogelijk samenhangen met opvoedings- en hulpverleningsopvattingen en kenmerken. De vraagstelling is hierbij tweeledig:
Naarmate de taalgestoorde kinderen ouder worden verdwijnt de tolerantie van de opvoeder ten aanzien van het sociaal-emotioneel functioneren
Wanneer in de praktijk algemeen gesteld wordt dat taalgestoorde kinderen sociaal-emotionele problemen krijgen, is het van groot belang dat een theoretisch kader ontwikkeld wordt waarbinnen niet alleen de wederzijdse invloed van de taalproblematiek en de sociaal-emotionele ontwikkeling wordt onderzocht, maar waarin ook opvoedings- en hulpverleningskenmerken en opvattingen worden betrokken. Als theoretisch kader wordt uitgegaan van een transactioneel model. Binnen een dergelijk kader wordt verondersteld dat naarmate taalgestoorde kinderen jonger zijn de opvoeders zich aanpassen aan de problematiek van het kind en er weinig sociaal-emotionele problemen zijn. Naarmate de taalgestoorde kinderen ouder worden verdwijnt de tolerantie van de opvoeder ten aanzien van het sociaal-emotioneel functioneren en komt het kind met meerdere omgevingen in contact, die ook minder tolerant zijn.
Ook wordt in dit deel van het onderzoek nagegaan in hoeverre de eventueel voorkomende sociaal-emotionele problemen bij taalgestoorde kinderen afhankelijk zijn van opvoedingsattituden en opvoedingskenmerken en in hoeverre de leeftijd van het kind bij deze relatie een rol speelt. Voor dit deel van het onderzoek financiert de Stichting Nationaal Fonds Gehandicapten (STINAPO) het salaris van de onderzoeker. Per 1 november 1995 is een onderzoekster op dit project aangesteld: mevrouw drs. F. Coster.
De gezamenlijke activiteiten van de VeBOSS en de K.N.O./CSK hebben ertoe geleid dat de VeBOSS bij de Faculteit der Geneeskunde van de RUG het verzoek heeft gedaan om een bijzondere leerstoel in te stellen voor het vak: Spraak- en Taalpathologie bij Kinderen. In principe is dit verzoek gehonoreerd. De verwachting is dat dit in de loop van 1996/1997 geëffectueerd kan worden.