Inleiding
Steeds vaker kiezen ouders, in geval van een ernstig gehoorverlies bij hun kind, voor een cochleair implantaat (CI). Op dit ogenblik zijn er wereldwijd al meer dan 130.000 personen met een CI, waarvan meer dan de helft kinderen. Jaarlijks worden in Nederland ruim 350 en in België ruim 220 cochleaire implantaties uitgevoerd. De leeftijd waarop een implantatie plaatsvindt is geleidelijk gedaald naar de leeftijd van één jaar en zelfs jonger. (De Raeve, 2006). Onderzoek bij dove en slechthorende kinderen met een CI laat positieve effecten zien op de spraakperceptie, de spraakproductie en bepaalde aspecten van de taalontwikkeling (Thoutenhoofd et.al., 2005). Ondanks dit positieve beeld zijn er nog veel onduidelijkheden over het effect van CI op de taalontwikkeling van deze kinderen. Bovendien hebben tegengestelde boodschappen tussen hulpverleners en de beperkte studies rond het gebruik van gebaren(taal) bij kinderen met een CI tot gevolg dat ouders van deze kinderen worden geconfronteerd met tegenstrijdige informatie over de opvoeding van hun dove kinderen.
In Nederland groeien dove kinderen met en zonder CI op in een taalomgeving waarbij zowel de Nederlandse Gebarentaal als het gesproken Nederlands de aandacht krijgen. Voor dove kinderen zonder CI zijn er aanwijzingen dat een tweetalige opvoeding positieve effecten heeft op de taalontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en de schoolprestaties (Heiling, 1994; Heiling, 1998; Preisler & Ahlström, 1997). Voor kinderen met een CI is dit echter nog niet duidelijk. Sommige onderzoekers rapporteren een betere gesproken taalontwikkeling als het kind met een CI alleen met gesproken taal in aanraking komt (Geers, Nicholas & Sedey, 2003; Kirk et al., 2002; Miyamoto, Kirk, Svirsky, & Sehgal, 1999). Andere onderzoekers vinden geen verschillen in gesproken taalontwikkeling bij eentalige versus tweetalige kinderen met een CI (Connor, Hieber, Arts & Zwolan, 2000; Nordqvist & Nelfelt, 2004; Yoshinaga, 2006). Dit was dan ook de aanleiding voor het opstarten van een onderzoeksproject waarin de taalontwikkeling van Nederlandse kinderen in een tweetalige omgeving vergeleken werd met de taalontwikkeling van Vlaamse kinderen in een dominant eentalige, gesproken taalomgeving. Van de tweetalige kinderen werd bovendien de ontwikkeling van de gesproken taal en de Nederlandse Gebarentaal met elkaar vergeleken.