Inleiding
Volgens de definitie van CODA Nederland is een CODA (child of deaf adults) een horend kind van ten minste één dove ouder. Van de kinderen die geboren worden uit dove ouders is 90% horend (Moore & Lane, 2003; Schleif, 2006; Ward, 2009), een percentage dat we ook aanhouden voor Nederland. CODA’s groeien op in twee werelden, als horende in de horende wereld en in de dovenwereld als gebarentaalgebruiker. Ze groeien dus tweetalig en bi-cultureel op.
Horende kinderen van dove ouders erven dubbele, vaak gepolariseerde interpretaties van de betekenis van doofheid (Moroe, 2013; Preston, 1995). Vanuit de horende wereld krijgen CODA’s mee dat doofheid een beperking is. Vanuit hun ouders krijgen ze mee dat doofheid normaal is, het is een culturele gemeenschap. In het onderzoek van Leigh et al. (1998) is onderzocht hoe dove, slechthorende en horende kinderen de dovencultuur beleven, met horende of dove ouders. Hier komt naar voren dat de CODA’s zich niet thuis voelen in de horende wereld en niet tot de dovenwereld behoren. De CODA’s voelen zich meer aangetrokken tot de dovenwereld met hun cultuur. Het zou zo kunnen zijn dat CODA’s hun horendheid onderdrukken om beter bij de dovenwereld te passen en zichzelf in conflict voelen tussen de culturen. CODA’s ervaren meer (innerlijke) conflicten dan dove of slechthorende kinderen van dove ouders (Leigh et al., 1998).
We zullen in dit artikel eerst aan de hand van een literatuurstudie dieper ingaan op de CODA’s in de wereld van doven en horenden. Op basis van deze gegevens en ervaringen uit de praktijk is een pilotonderzoek uitgevoerd bij een kleine groep CODA’s. We zullen de eerste resultaten van dat onderzoek geven, waarbij de focus ligt op de vraag hoe de ouders de gezinssituatie ervaren en tegen het gedrag van hun kinderen aankijken.
De gecompliceerde positie van CODA’s
CODA’s hebben een gecompliceerde positie in de dovenwereld. Ze zijn insiders en outsiders, horend en doof, en geen van beiden. Zelfs binnen de dovenwereld is de vraag of de CODA’s er wel bij horen. Al worden ze geregeld wel als leden gezien vanwege de kennis over de taal en de cultuur (Shield, 2004).
Vanwege hun horendheid worden CODA’s regelmatig ingezet om te tolken tussen de horende wereld en de dove wereld. De CODA’s zijn zowel positief als negatief over het tolken. Aan de ene kant geeft het verantwoordelijkheid en worden ze belangrijk gemaakt, aan de andere kant kan deze verantwoordelijkheid een emotionele belasting vormen en moeten CODA’s (te) vroeg zelfstandig zijn. Het optreden tussen de culturen vindt vaak plaats vanaf een jonge leeftijd die niet passend is bij de ontwikkeling van de CODA. Ook moet er rekening mee gehouden worden dat de kinderen niet alles vertalen voor hun ouders vanuit loyaliteit en beschermingsdrang (Filer & Filer, 2000). Zonder duidelijke richtlijnen betreffende het tolken en verantwoordelijkheden in het gezin is er een verhoogd risico op parentificatie. Kinderen met parentificatieproblemen hebben een vergroot risico op psychopathologische problematiek. Door parentificatie kan de ontwikkeling van een kind stagneren op cognitief en sociaal-emotioneel gebied (Gameren, 2006; Kinet, 2010). Er wordt geschat dat bij een kwart van alle volwassenen met een psychiatrische stoornis, parentificatie één van de oorzaken is. Een hypothese is dat door middel van het tijdig signaleren en preventief werken parentificatie mogelijk verminderd of zelfs voorkomen kan worden.
CODA’s zitten tussen twee culturen en hebben vaak meer problemen met het ontwikkelen van hun identiteit
Het participeren in de dovencultuur geeft aan de dove medemens een manier om te gaan met hun doofheid en identiteitsbesef. Volgens de theorie van Eriksson is identiteitsontwikkeling noodzakelijk in de ontwikkeling van ieder persoon (Craig, 1996). Familie en ergens ‘bij horen’ speelt een belangrijke rol in het ontwikkelen van de individuele identiteit. Identiteit heeft een significante invloed op sociale verwachtingen, zelfbeeld en reacties op stress. Omdat de CODA’s niet goed weten waar ze bij horen en tegelijkertijd tussen wal en schip vallen omdat ze niet tot één cultuur behoren, maakt dat ze meer problemen hebben met het ontwikkelen van hun identiteit (Moroe, 2013). We merken dat CODA’s alles goed proberen te doen, proberen perfect te zijn, om zich ergens mee te kunnen identificeren en daarmee een plek in de maatschappij te vinden (Wessels-Beljaars, 2001).