Ga naar hoofdcontent Ga naar de hoofdnavigatie
Commissie van Onderzoek voorzitters over Passend Onderwijs
Deel dit artikel

Commissie van Onderzoek voorzitters over Passend Onderwijs

13 juni 2015 - Leestijd 5 - 10 minuten

Ruim een half jaar terug werd Passend Onderwijs ingevoerd. In de praktijk begint het nieuwe beleid langzaam vorm te krijgen. Van Horen Zeggen vroeg de vier voorzitters van de nieuwe Commissies van Onderzoek (CvO) van de instellingen voor speciaal onderwijs aan auditief en communicatief beperkte leerlingen naar hun eerste bevindingen.

page.header_image.alt

Er zijn nu meer mogelijkheden voor maatwerk

Met de invoering van Passend Onderwijs op 1 augustus 2014 is het land opgedeeld in vier regio’s. In deze gebieden verzorgen vier instellingen (Kentalis, Auris, Vitus Zuid en Viertaal) ondersteuning aan leerlingen met een auditieve of communicatieve beperking. Dit kan door onderwijs op een speciale school of verschillende vormen van ondersteuning in het regulier onderwijs, met behulp van op maat gemaakte arrangementen.
Een kind wordt formeel aangemeld door een school. Ouders van kinderen die nog niet op een reguliere school zitten, kunnen ook rechtstreeks aanmelden bij een van de aanmeldpunten in de regio. Daar kunnen zij of de school informatie, consultatie en advies krijgen. Als blijkt dat de leerling waarschijnlijk ondersteuning nodig heeft, wordt een traject in gang gezet dat leidt tot een advies aan de Commissie van Onderzoek (CvO). Hiervan zijn er vier in Nederland, voor iedere instelling één. Deze besluit of de leerling toelaatbaar is en een arrangement krijgt (intensief, medium of licht), verlengde diagnostiek nodig is of geen ondersteuning krijgt. In het laatste geval krijgen de school en/of de ouders een verwijzing of advies hoe verder. De vier CvO’s werken binnen een landelijk vastgesteld kader, maar kleuren dit regionaal in.

Leerproces

Eens per maand komen de CvO-voorzitters van de vier instellingen bij elkaar. Ze wisselen ervaringen uit, bespreken casussen en toetsen of de praktijk aansluit bij het voorgenomen beleid. Karin Guldemond (Viertaal), Marja Smolders (Vitus Zuid), Marjan Bruins (Auris) en Frank Roefs (Kentalis) blikken terug en zeggen dat er afgelopen jaar veel is gebeurd. De hectiek in de periode van voor de invoering van Passend Onderwijs is echter voorbij. Er is meer rust, benadrukken ze. “Niet alles is nog duidelijk”, zegt Smolders, “maar het idee is geland bij de meeste medewerkers in de sector. Er is geen paniek meer.” De drie anderen knikken en Roefs benadrukt: “Het is een leerproces en dat mag het ook zijn. We komen iedere keer nieuwe situaties tegen waar we van leren.” Het valt Bruins op dat de medewerkers in de sector zeer betrokken zijn. “Maar”, zegt ze, “er zijn grote verschillen hoe het regulier onderwijs en de samenwerkingsverbanden met Passend Onderwijs omgaan. Ze kleuren het niet overal hetzelfde in en ook het tempo waarin het beleid omgezet wordt naar de praktijk verschilt per samenwerkingsverband.” Guldemond vult aan: “Bij sommige samenwerkingsverbanden staan onze medewerkers en dienstverlening goed op de kaart, bij andere zijn we nog niet genoeg zichtbaar. Daar moet komende tijd energie ingestoken worden.”

Vier CvO voorzitters
Foto: Peter Strating

Vlnr. Marja Smolders (Vitus-Zuid), Frank Roefs (Kentalis), Marjan Bruins (Auris), Karin Guldemond (Viertaal)

Dialoog

Alle vier voorzitters zijn van mening dat met het huidige beleid maatwerk geleverd kan worden. In de trajectbegeleiding, die moet leiden tot een advies aan de Commissie van Onderzoek over de vorm en mate van ondersteuning aan een specifieke leerling, is de dialoog het uitgangspunt. Guldemond: “Degene die ondersteuning aanvraagt, geeft zelf aan wat hij of zij nodig heeft. Je kijkt nu meer vanuit de ondersteuningsmogelijkheden van de school en de ouders.” Bruins haakt hierop in en zegt: “Er was angst dat ouders in het nieuwe beleid minder te zeggen zouden krijgen, maar de praktijk leert dat ze in de huidige situatie meer bij het overleg betrokken zijn. Vroeger konden ze kiezen tussen twee opties, nu zijn er meer mogelijkheden tot maatwerk. Doordat de keuze niet meer bij ouders ligt en er een op overeen­stemming gericht gesprek plaatsvindt, krijgen ouders in verhouding meer informatie van de school en de cluster 2 experts te horen waardoor ze in de praktijk ook van mening veranderen. Waren ze bijvoorbeeld bij de aanvraag overtuigd van de noodzaak tot plaatsing in het speciaal onderwijs, met meer gerichte informatie staan ze volledig achter de keuze voor een medium onderwijsarrangement in het regulier onderwijs. En andersom werkt het ook.” Roefs knikt: “In de huidige situatie komt een oplossing veelal tot stand door een dialoog. Hierin spelen de school, de ouders, maar ook eventuele verwijzers of zorgverleners een belangrijke rol.” Ook zijn er volgens Smolders meer mogelijkheden leerlingen zelf een stem te geven in dit traject. “Vooral in het voortgezet onderwijs zouden leerlingen nog explicieter de ruimte moeten krijgen aan te geven wat zij nodig hebben.”

Ontwikkelingsperspectief

“Het ontwikkelings­perspectief is de basis waarmee de CvO de doelen voor de cluster 2 begeleiding bepaalt. De reguliere scholen en met name het voortgezet onderwijs is niet voldoende in staat een goed ontwikkelings­perspectief voor de leerlingen te schrijven die extra ondersteuning nodig hebben.”, beweert Bruins. “Klopt”, bevestigt Smolders. “Als je een onderbouwd  uitstroomperspectief in beeld hebt, dan kun je ook beter bepalen of je begeleiding inzet op leerling- of leraarniveau of dat je de school of  het samenwerkings­verband erbij betrekt.”
Een ander verbeterpunt dat de CvO-voorzitters noemen, ligt bij hun eigen instellingen. “Wij moeten nadrukkelijk aanwezig zijn in de samenwerkings­verbanden. Veel reguliere scholen zijn nog niet voldoende voorbereid op Passend Onderwijs en hun rol erin of komen in de praktijk weinig leerlingen tegen waarvoor wij iets kunnen betekenen. Wij moeten laten zien wat onze meerwaarde is.” Guldemond: “En helder moet zijn hoe onze trajectbegeleiding eruit ziet. Cluster 3 en 4 hebben veelal de ondersteuning in en om de scholen geregeld. Als een medewerker van een reguliere school een korte vraag heeft, kan hij of zij daar terecht. De lijntjes zijn kort. Wij zijn landelijk georganiseerd en in sommige samenwerkings­verbanden zitten onze leerlingen nauwelijks. Wij moeten ook voor hen wel te vinden zijn en ook korte vragen kunnen beantwoorden zonder dat er een heel traject wordt opgestart.”

Positief

“Ik ben positief en we kunnen nog een hoop leren”, concludeert Roefs na een korte evaluatie van Passend Onderwijs. De andere drie zijn het ermee eens en laten er gelijk een aantal leerpunten op volgen. Criteria om te evalueren moeten verder ontwikkeld worden en “soms kiezen we voor te korte begeleidingstrajecten om snel te kunnen evalueren”, meent Bruins.
“En wij moeten meer in het regulier onderwijs aanwezig zijn”, laat Guldemond erop volgen. “Er moet wat dit betreft nog een slag gemaakt worden.” Smolders licht toe: “De eigen zorgstructuur van reguliere scholen moet versterkt worden. De eigen school is de plek waar leerlingen zoveel mogelijk geholpen moeten worden. De ene school is daar veel verder in dan de andere.”